Voorwoord van de Rector Magnificus Technische
Universiteit Delft
bij ‘Ways to research and study urban, architectural and technical design’.
Prof.dr.ir. J.T. Fokkema
Het object van
stedebouwkundig, architectonisch en daaraan gerelateerd technisch ontwerp is
het meest contextgevoelige ontwerpobject aan een technische universiteit. Het programma
van eisen is niet alleen afkomstig uit een economische en technische
context, maar ook uit een bestuurlijke, culturele, ecologische en ruimtelijke
context op tal van schaalniveaus. Dat geldt ook voor de niet in het programma
van eisen voorziene effecten voor een grondgebonden object dat zo lang
staat als een gebouw of een wijk. Om in die brede context de effecten van de
beoogde gebouwde omgeving te kunnen overzien zijn op al deze terreinen lange
termijn perspectieven nodig, waaruit randvoorwaarden voor een al of niet
methodische effectvoorspelling kunnen worden afgelezen. Binnen het ene
perspectief zijn de effecten van de gebouwde omgeving immers heel anders dan in
het andere perspectief.
Van een gebouwde omgeving
moet worden verwacht dat zij zodanig wordt ontworpen, dat zij in verschillende
perspectieven kan functioneren zonder teveel negatieve effecten. Deze
eigenschap van een bouwkundig ontwerp wordt ‘robuustheid’ genoemd. Robuustheid
omvat meer dan flexibiliteit, aanpasbaarheid, het omvat ook
multifunctionaliteit en diversiteit, keuzevrijheid voor de gebruiker en
exploitant. De opdrachtgever van een bouwkundig object verlangt meestal geen
voorspelbare, gemiddelde oplossing, maar één die de identiteit van de
opdrachtgever en de unieke mogelijkheden van de locatie recht doet. Dat
betekent dat de bouwkundige ontwerper niet alleen een veelzijdige
contextgevoeligheid moet tonen, maar ook een grote creativiteit, een wil om altijd
nieuwe wegen te verkennen. Dit is de technisch-wetenschappelijke uitdaging van
de bouwkundige ingenieur.
Om in al deze contexten
positie te kunnen bepalen en tegelijkertijd ruimtelijk integrerende voorstellen
te kunnen doen is geen éénduidige wetenschappelijke methode voorhanden. Aan de
eerste methodologiecommissie van de Faculteit Bouwkunde bij de
onderwijsvernieuwing van 1990 werd de vraag gesteld welke methoden daartoe
essentieel zijn. De meningen waren verdeeld. Aan de ene kant verkondigde Priemus
de in een hoofdstuk van dit boek opnieuw verwoorde opvatting, dat de klassieke
empirisch-wetenschappelijke methode en de systeemtheoretische uitbouw daarvan
voldoende waren voor de wetenschappelijk geschoolde bouwkundige ingenieur. Aan
de andere kant stelde Tzonis daartegenover dat er wel 200 als wetenschappelijk
te classificeren methoden waren die alle op hun tijd nodig zijn om aan
locatiegebonden opgaven recht te doen. De commissie kwam tot de voorlopige
aanbeveling om 8 categorieën van methoden voor onderwijs en onderzoek uit te
werken. In 10 jaar onderwijs en onderzoek werd de ondoorzichtig gemengde
dagelijkse toepassing van deze methoden ontrafeld om in toekomstig onderzoek
tot een meer bewuste synthese te kunnen komen.
Een tweede
methodologiecommissie werkte vanaf 2000 de methodologische vraag nader uit en
het resultaat ligt voor U. Dit methodologieboek is verdeeld in de 8 eerder
onderscheiden secties van wetenschappelijke methoden die telkens door
verschillende auteurs van dezelfde faculteit naar hun eigen aard zijn
uitgewerkt: A. benoemen en beschrijven, B. ontwerponderzoek en typologie, C.
evaluerend onderzoek, D. modelleren, E. programmerend en optimaliserend
onderzoek, F. technisch onderzoek, G. onderzoekend ontwerpen en H. onderzoek
door ontwerp. Onderzoekend ontwerpen is dagelijkse praktijk van ontwerpbureaus
die niet uitsluitend intuïtief ontwerpen, maar hun ontwerpstappen documenteren
om hun ontwerpproces ook achteraf te kunnen evalueren en verantwoorden.
Onderzoek door ontwerp is de laatste grensverleggende en dus meest riskante
uitdaging die men van een wetenschappelijke ontwerpinstelling kan vragen.
Grensverlegging eist per definitie dat men zich buiten het bekende
wetenschappelijke terrein en zijn methoden begeeft, met het gevaar voor onwetenschappelijk
te worden versleten. Als men echter dat risico niet neemt, kan men ook geen
nieuwe wegen op onbekend terrein vinden.
Hoe verhoudt zich deze
bouwkundige opgave met die van de andere faculteiten aan een technische
universiteit?
De context waarin een ontworpen produkt moet functioneren is altijd de bron van
zijn programma van eisen en tegelijk het slachtoffer van zijn onbedoelde
effecten. Voor het programma van eisen van de meeste technische produkten is de
economische context primair. Deze context reikt van mondiale marktfactoren via
persoonsgebonden gebruiksefficiency en -effectiviteit tot economisch
materiaalgebruik in een nog kleinere straal binnen het te ontwerpen object.
De culturele context is ook bij andere technische produkten dan bouwkundige van
groot belang voor hun maatschappelijke acceptatie en implementatie. Een produkt
kan mislukken, ook al is er een markt voor. Het ontwerp van persoonlijke
gebruiksgoederen moet rekening houden met een andere culturele context dan het
ontwerp van kapitaalgoederen die moeten worden geaccepteerd in verschillende
bedrijfsculturen of culturen van overheden.
De technische context is
vooral van belang voor componentontwerpers. Zij zijn in elke technische
discipline gebonden aan afspraken over maten en aansluitingen en aan
prestatie-eisen binnen het totale ontwerp. De technische context van relatief
kleine complete produkten kan meestal worden aangepast door een lokaal
geschikte interface of behuizing. De gebouwde ruimte is in die zin de laatste
schil: de bodem kan nog door bouwrijpmaken worden aangepast, maar het klimaat
is een mondiaal ecologische context waarop de ontwerper evenmin invloed kan
uitoefenen als op het sociale klimaat in enig perspectief of op de beschikbare
schaarse ruimte.
Al deze contexten zijn in
alle technische wetenschappen en dus ook in de bouwkunde herkenbaar, maar in de
bouwkunde lijken ze in hun belang voor het ontwerp de meest uitgebreide en
uitgesproken vorm aan te nemen. Hierin spelen de grondgebondenheid, de schaal
en de lange levensduur van het object van ontwerp een rol. Het
(stede)bouwkundige object als geheel kan zijn context niet als mobiel produkt
in een vrije markt opzoeken en fungeert zelf als context voor menselijke
activiteiten en daaraan gebonden industriële produkten. Het bouwkundige object
heeft dus niet alleen uitwendige, maar ook inwendige bestuurlijke, culturele,
economische, technische, ecologische en ruimtelijke contexten. Zij bepalen het
programma van eisen en zullen vervolgens langdurig bedoelde en onbedoelde effecten
van het ontworpen object ondergaan. Elk denkbaar effect zal ooit een lokale
menselijke vertegenwoordiger treffen. Het is dan ook begrijpelijk dat
bouwkundige objecten een grote publieke belangstelling hebben. Een groot aantal
locale belanghebbenden dient zich voor inspraak in het ontwerpproces aan, of
delegeert zijn invloed aan een betrokken overheid.
De brede en veelzijdige
context speelt dan ook een grotere rol in het ontwerpproces van bouwkundigen
dan de oplossing van technische problemen van klimatiseren, scheiden, verbinden
en dragen. Voor deze problemen bestaan al 3000 jaar oplossingen waarop
voornamelijk gevarieerd kan worden. In variatie bewijst de bouwkundige
ingenieur overigens zijn kracht: het herhalen van bestaande oplossingen is niet
de kern van de ontwerpopgave. Het aantal bouwkundige oplossingen en
gebruiksmogelijkheden binnen de al eeuwen vanzelfsprekende klimatiseringsopgave
is groter dan het aantal atomen in het heelal (<10125). Als het
windows-ikoon van 16x16 pixels met 256 kleuren al 256256
ontwerpmogelijkheden heeft, dan beweegt de ontwerper van een driedimensionale
locatie met 3000 mogelijke bouwmaterialen zich in een multiple universum van
mogelijkheden. De technische specificatie is slechts voor een deel
richtinggevend voor de talloze ontwerpbeslissingen in even zoveel onzekere
contexten waarvoor de bouwkundige vormgever staat. De combinatorische explosie
van mogelijkheden die de maat van een gebouw of wijk biedt en het
differentiërende karakter van hun opdrachtgeving vormt een wetenschappelijke
uitdaging waarvoor dit boek bouwstenen biedt. Het biedt ook conceptuele
vergezichten voor vernieuwend architectonisch denken. Het belang van dit boek
is vooral, dat de wetenschappelijke verantwoording van de op een locatie
toegespitste mix van methoden die voor deze opgave nodig zijn, gemakkelijker
geworden is. De methodische componenten zijn toegankelijk en men kan ernaar
verwijzen.