1         Architectuur en industrieel ontwerpen !Jager

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Alex Jager

 

1.1     Industrieel product en architectuur... 1

1.2     Productontwikkeling......................... 3

1.3     Architectuurontwerpen..................... 7

1.4     De spelers en het spel....................... 8

1.5     Kruisbestuiving................................ 11

 

 

 


Ontwerpmethoden voor industriële producten en methoden voor architectonisch ontwerpen hebben overeenkomsten, maar ook verschillen. Dit hoofdstuk vergelijkt het proces en de spelers met elkaar op grond van de verschillen tussen een industrieel product en architectuur.

 

1.1          Industrieel product en architectuur

In de (woning)bouw is in toenemende mate sprake van massaproductie. ‘Massaproductie’ is een sleutelwoord in de vergelijking tussen het ontwerpen van een industrieel product en architectonisch ontwerpen. Het vormt een belangrijk element in het onderscheid tussen een industrieel product en architectuur.

 

Het industriële product

Een industrieel product is een roerend goed dat door mensen wordt bedacht, gemaakt, verhandeld en gebruikt, omwille van de eigenschappen die het bezit en de functies die het kan vervullen.

Hoewel het woord ‘product’ op ieder voortbrengsel kan slaan, gebruik ik het in dit hoofdstuk voor gebruiksvoorwerpen als scheerapparaten, telefoons, wasmachines e.d. Deze producten hebben een aantal kenmerken gemeen (Roozenburg en Eekels[a]):

Het zijn materiële artefacten: ze zijn zichtbaar en kunnen worden aangeraakt.

Ze worden gefabriceerd: ze worden vervaardigd uit grondstoffen en halffabrikaten

Het zijn discrete entiteiten: de bedoelde producten functioneren zelfstandig en bij het functioneren is het hele product betrokken

Het zijn eindproducten: de bedoeling van deze producten is niet om verder bewerkt te worden.

 

Architectuur

Van Dale zegt over het woord ‘architectuur’:

 

·         De kunst en de leer van het ontwerpen en uitvoeren van bouwwerken → bouwkunst

·         Bouwstijl

 

Aan sommige bouwwerken hangen we het predicaat ‘architectuur’, we noemen sommige bouwwerken ‘architectuur’. Volgens Van Dale onterecht. Toch denk ik dat – vooral onder architecten – het woord ‘architectuur’ nog een betekenis als ‘architectuurwerk’ heeft:

 

·         bouwwerk met een toegevoegde architectonische waarde.

 

In dit hoofdstuk zal ik me niet bezighouden met de vraag of we een bouwwerk daadwerkelijk ‘architectuur’ noemen.

Met ‘architectuur’ bedoel ik hier het resultaat van een architectonisch ontwerpproces. Massaproductie kunnen we in de architectuur vinden zowel op gebouw- als wijkniveau: woningen louter opgebouwd uit standaardelementen, woningbouw (rijtjeshuizen), bungalows in vakantieparken.

Methodologische verschillen tussen beide ontwerpprocessen kunnen beter begrepen worden op grond van verschillen tussen een industrieel product en architectuur. Ik onderscheid verschillen op basis van:

 

·         multifunctionaliteit

·         levensduur

·         robuustheid

·         locatie-afhankelijkheid

·         schaal

·         ruimtebeleving

·         persoonlijke binding

 

Multifunctionaliteit

Het eerste en belangrijkste verschil tussen een industrieel product en architectuur is dat een product een monofunctioneel (of oligofunctioneel[b]) gebruiksvoorwerp is terwijl architectuur een groot aantal functies moet hebben om aan alle doelen te kunnen voldoen.

Soms heeft men meer houvast aan de traditionele ontwerpmiddelen dan aan een opsomming van ‘alle’ doeleinden die zich gedurende de levensloop van het gebouwde zullen aandienen. De eerste methodologie-commissie van de Faculteit onderscheidde daarom voor mono- en multifunctionele voorzieningen respectievelijk doel- en middelengericht ontwerp. De essentie van dit onderscheid kan men kort weergeven in de volgende formules:

 

(1) M = f(D)      (2) D = f(M)

 

D staat hierin voor doelen en M voor ontwerpmiddelen.

 

In (1) is het middel als werking van de doelen weergegeven. Uit een onafhankelijk variabel doel, volgen de afhankelijke variabele ontwerpmiddelen. Dit is een formule voor producten met een duidelijk en eenduidig beschreven doel (of functie), zoals werktuigbouwkundige en civieltechnische werken. (mono- of oligofunctionele voorzieningen). Het is duidelijk dat architectuur voor een relatief lange tijd (ten opzichte van productontwerpen) wordt ontworpen en ook steeds moet kunnen voldoen aan nieuwe eisen. Hierdoor is het moeilijker een precieze beschrijving te geven van alle doelen.

 

In (2) zijn de doelen als werking van de onafhankelijk variabele middelen voorgesteld. In onderstaande figuur heb ik één en ander in relatie tot elkaar gebracht:

 

‘architectuurontwerpen’ en ‘productontwerpen’

 

Een aantal (sub)componenten vormt een bepaald product. Dat product vervult één of meer duidelijk omschreven doelen (D). Het kan ook zijn dat bepaalde doelen niet worden nagestreefd.

Deze producten vormen samen het architectuurproduct. Eigenlijk zijn deze producten nu (sub)componenten geworden. De zo ontstane architectuur streeft op haar beurt weer een groot aantal doelen na. Het aantal doelen dat de architectuur nastreeft is groter dan de som van de doelen van de (sub)componenten. Aanpasbaarheid in de tijd zou een bijgekomen doel kunnen zijn, net zoals flexibiliteit[c], behaaglijkheid, beleving, esthetica, enz.

 

Levensduur

Zowel een industrieel product als architectuur heeft niet het eeuwige leven.

Een product verdwijnt na een bepaalde tijd weer van de markt, hetzij omdat er een beter product ter bevrediging van dezelfde behoefte is verschenen, hetzij omdat de behoefte wegvalt. In de levenscyclus van een product komt er een moment waarop het product succes heeft. Op dat moment zal er concurrentie verschijnen. Deze concurrentiestrijd heeft prijsdaling van het product tot gevolg. Als het product niet meer rendabel is om te produceren zal er een einde komen aan de levenscyclus. Een behoefte wordt geconstateerd door goed te kijken naar de markt. Het is zelfs mogelijk om een bepaalde behoefte te creëren.

 

Bij architectuur ligt dit anders. De behoefte van de woonconsument is duidelijk: een betaalbaar, ruim en liefst vrijstaand huis met een garage. Driekwart van de mensen wil ‘in de natuur’ wonen. Bouwers, architecten, toeleveranciers en projectontwikkelaars zouden niets liever dan op die vraag inspelen maar de markt wordt niet uitsluitend door de consument en die marktpartijen bepaald: meer dan de helft van alle huizen wordt gehuurd. De primaire behoefte (bij producten is minder sprake van een duidelijke primaire behoefte) is duidelijker en tijdlozer dan bij een product: simpel gezegd zijn er altijd mensen die op zoek zijn naar een dak boven hun hoofd. De levenscyclus van architectuur wordt steeds korter: waar vroeger bouwwerken voor de ‘eeuwigheid’ werden neergezet verrijzen nu bouwwerken om over 40 (of 80 in geval van woningbouw) jaar weer afgebroken te worden. Door de snelle opeenvolging van sociale, economische en technologische veranderingen zullen de secundaire behoeften die samenhangen met de primaire behoefte ook veranderen. Hoe elastisch architectuurontwerpen ook worden gemaakt, na een paar decennia biedt geen lapmiddel meer soelaas.

 

Robuustheid

Een consument koopt een product zoals het er op dat moment uitziet. De consument verwacht niet dat het product aanpasbaar is zodat het zal blijven voldoen aan nieuwe behoeften. Doordat de meeste producten niet aanpasbaar zijn, is de noodzaak tot het meeontwerpen van flexibiliteit niet aanwezig. Dit hangt samen met de relatief korte levenscyclus en lage kostprijs van een product: op een gegeven moment voldoet het product niet meer en wordt een nieuw product aangeschaft dat beter in dezelfde behoefte voorziet. Trends spelen hierin ook een rol: als een product niet meer ‘in’ is zullen bepaalde doelgroepen overgaan tot het aanschaffen van een product dat in dezelfde behoefte voorziet maar wel vormgegeven is volgens de laatste vormgevingsinzichten.

Bij een architectuurproduct verwachten gebruikers dat het kan blijven voldoen aan eigen en veranderende behoeften. Woonconsumenten eisen individueel toegesneden woning voor een betaalbare prijs. Hierdoor is het zaak om architectuurproducten flexibel te ontwerpen, zodat eventuele aanpassingen ook mogelijk zijn. De trend voor de bouw is dat de nadruk van bouwactiviteiten in 2010 ligt op renovatie. Tegenwoordig groeien steden en dorpen niet meer langzaam (‘organisch’) maar worden wijken in één keer gepland en in grote delen tegelijk gebouwd.

 

Locatieafhankelijkheid

Een product is locatie-onafhankelijk. Dit betekent niet dat een product ook context-onafhankelijk is: een electrische tandenborstel bijvoorbeeld wordt ontworpen voor een badkamer: waterdicht en in badkamerkleuren.

Architectuur is sterk context- en locatieafhankelijk. Tussen de ‘omgeving’ en het architectuurproduct zitten vele verschillende relaties, scheidingen en verbindingen. Een bedoeld effect op één van de omgevingsaspecten brengt vaak tal van onbedoelde effecten op andere omgevingsaspecten met zich mee. (Een architectuur-product wordt gebouwd in de ‘openbare ruimte’: niet alleen de eigenaars kijken ertegen aan maar ook alle omwonenden en passanten)

 

Schaal

Verschil in schaal levert onvergelijkbare aspecten op. Bij een product zien we vaak slechts het exterieur, bij een architectuurproduct speelt het interieur een grote rol.

 

Ruimtebeleving

Aansluitend bij het vorige punt, interieur: bij een architectuurproduct spreken we vaak van ‘de beleving’ van een bepaalde ruimte. Sommige mensen noemen architectuur ook wel het begrenzen van ruimte.

 

Persoonlijke binding

Over het algemeen is de persoonlijke binding (affectie) met een architectuurproduct groter dan de persoonlijke binding met een product.

 

1.2          Productontwikkeling

Als leidraad voor dit hoofdstuk gebruik ik het eerder genoemde boek ‘Productontwerpen, structuur en methoden’ van Roozenburg en Eekels. Het boek is verplichte literatuur in de eerste twee jaren van de studie Industrieel Ontwerpen (IO) aan de TUDelft. Studieresultaten worden gedurende de hele studie aan de beschreven methode getoetst[d].

IO is pas vrij kort een zelfstandige faculteit[e], ontstaan als tussenfaculteit van Bouwkunde en Werktuigbouwkunde. Toen IO zelfstandig werd had het geen eigen ontwerptraditie (op de Bouwkundetraditie terugvallen was natuurlijk geen optie). Er was dus een goede mogelijkheid om in één keer een expliciete ontwerpmethode te ontwikkelen.

De beschreven methode voorzag de jonge faculteit daarmee van een eigen wetenschappelijke identiteit.

 

De eerste twee delen van het boek geven een beeld van productontwerpen in ruimere zin, als onderdeel van productontwikkeling. Er wordt eerst een kader geschapen voor (product)- ontwerpmethoden. De fasen en begrippen worden gedefinieerd, beschreven en belicht.

In deel 3 wordt vervolgens een meer praktisch te volgen methode beschreven. Deel 4 geeft tenslotte nog een aantal case-histories.

 

 

De fasen van het innovatieproces

 

Productontwikkeling

In het leven van een product is een aantal fasen te onderscheiden: pioniersfase, penetratiefase, doorgroeifase, verzadigingsfase en aftakelingsfase. Doordat een product niet het eeuwige leven heeft is er voor ondernemingen een dwingende noodzaak om steeds nieuwe producten te blijven ontwikkelen.

Dit proces noemen we een productontwikkelingsproces. Een productontwikkelingsproces begint met de productplanning, waarin een onderneming haar beleid en strategieën ten aanzien van een nieuw te ontwikkelen activiteit vastlegt in een beleidsformulering.

Binnen dit kader gaat de onderneming onderzoeken wat de markt vraagt en wat de sterke en zwakke punten van de onderneming zijn. Uit deze studies kunnen ideeën voor een nieuwe activiteit voortvloeien, waarvan de meest levensvatbare wordt herkend, geselecteerd en geformuleerd.

Dit idee wordt tijdens de stricte ontwikkeling uitgewerkt tot gedetailleerde ontwerpen voor het product, productie en verkoop.

Naast dit zogenaamde technische ontwikkelingsproces moet de onderneming nadenken over een marketingplan (de vier P’s volgens Kotler[f]: Product, Prijs, Plaats en Promotie). Dit noemen we het commerciële ontwikkelingsproces.

De beide processen (het technische en commerciële ontwikkelingsproces) zullen in de praktijk niet echt soepel verlopen: een idee moet immers groeien. Het is zaak dat de processen concentrisch worden ingericht: eerst moeten alle deelontwerpen in onderlinge samenhang globaal worden uitgewerkt om het geheel te kunnen beoordelen. Na deze beoordeling worden alle deelontwerpen weer onder de loep genomen en aangepast waar nodig. De ontwerpen groeien spiraalsgewijs (iteratief) van vage ideeën tot concrete plannen.

 

Iteratief van vaag naar concreet

 

Productontwerpen

Productontwerpen is een vorm van probleem-oplossen. Bij het ontwerpen wordt van doel (functie) naar middel (ontwerp) geredeneerd.

Dit redeneren is geen formeel logisch proces waarbij in de deductieve vorm ‘P dus Q’ uit gegevens (premissen P) logisch het resultaat Q, wordt afgeleid. Bij ontwerpen gaat het resultaat Q in zekere zin vooraf aan de premissen P, al is het eindontwerp in al zijn overige aspecten (vormgeving, samenstelling, materialisering) nog onzeker. Het patroon van redeneren, door Roozenburg en Eekels ‘innoductie’ genoemd, verloopt als volgt:

  1. Het beoogde functionele gedrag vaststellen (Q)
  2. Maak nu een ontwerp (P) waarbij je ...
  3. ... moet zorgen dat hiermee voldaan wordt aan het functionele gedrag (P→Q)

 

Tijdens het ontwerpproces moeten uitspraken worden gedaan over de vorm van het ontwerp, de eigenschappen die het ontwerp moet bezitten en de te vervullen functies. De ruimtelijke (geometrische) en fysisch-chemische vorm (materiaalsamenstelling) die een product na het fabricageproces moet bezitten noemen we het ontwerp van dat product. De functie van het product is het vermogen om een transformatie in de materiële omgeving te bewerkstelligen. Dit behoeft enige uitleg.

Onze materiële omgeving is continu onderhevig aan veranderingen. In principe willen we met ons ontwerp richting geven aan één of meer van alle processen die om ons heen gaande zijn. In onderstaande figuur is één en ander gevisualiseerd.

 

het autonome natuurgebeuren

Boven: zonder menselijk handelen

Onder: met menselijk handelen

 

Zonder de koffiemolen zouden de koffiebonen koffiebonen blijven. Het plaatje brengt ons op het volgende punt: de koffiemolen bevat bepaalde eigenschappen die een transformatie van de materiële omgeving mogelijk maken. We kunnen immers ook besluiten om geen koffiebonen te malen, dan blijven de koffiebonen koffiebonen. Hieruit blijkt dat de functie van een product alleen bestaat in relatie tot menselijk handelen.

 

Het ontwerpproces

Over het algemeen blijkt de structuur van verschillende ontwerp-processen onderling redelijk overeen te komen[g]. In een ontwerpproces is een aantal fasen te onderscheiden. Deze fasen worden beschreven in de basiscyclus van het ontwerpen, zie onderstaande figuur:

 

 

De basiscyclus van het ontwerpen

 

Het ontwerpproces loopt natuurlijk nooit zo soepel als het fasemodel doet vermoeden. Het is dan ook een ideaalmodel. Iteraties binnen de fasen zijn achterwege gelaten. Toch zijn fasemodellen onmisbaar voor het plannen en beheersen van het productontwikkelingsproces, het bepalen van mijlpalen en beslispunten.

 

De fasemodellen berusten op het idee dat een ontwerp-in-wording kan bestaan op drie principieel verschillende manieren:

·         als functiestructuur: een representatie waarin wordt geabstraheerd van de concrete vorm en het materiaal van de fysieke onderdelen van het systeem[h]

·         als principeoplossing: een geïdealiseerde (schematische) weergave van de structuur van een systeem[i], waarin de kenmerken van de elementen en de relaties, die voor het technisch functioneren wezenlijk zijn, kwalitatief zijn bepaald

·         als ‘gematerialiseerd’ ontwerp: voorlopig en/of definitief ontwerp: hierin kunnen voor het eerst de meeste eigenschappen van een product worden beoordeeld.

 

ANALYSE

Allereerst moet de probleemstelling gedefinieerd worden:

Wie heeft het probleem?

Wat is het probleem?

Wat zijn de doelstellingen?

 

Vervolgens moet het Programma van Eisen gemaakt (PvE) worden. Een PvE kan de volgende zaken bevatten:

 

·         Kwalitatieve criteria; (bijv.: “de kleur moet rood zijn”);

·         Kwantitatieve criteria; (bijv.: “de verkoopprijs moet zo laag mogelijk zijn”);

·         Normen;

·         Specificaties.

 

Een kwalitatief criterium laat slechts twee uitspraken toe: het ontwerp voldoet aan het criterium of het voldoet er niet aan. Een kwalitatief criterium kan zowel een eis als een wens zijn.

Een kwantitatief criterium is altijd een wens. Van een kwantitatief criterium kun je niet zomaar zeggen dat het ontwerp er al dan niet aan voldoet.

Normen worden dwingend opgelegd door een externe instantie en hebben altijd de status van een eis. (bijvoorbeeld NEN-normen)

Specificaties zijn uitspraken over de geometrie en/of het materiaal van het product. Hierdoor leggen ze het ontwerp voor een deel vast dus er is voorzichtigheid geboden bij het opnemen van specificaties in het Programma van Eisen.

Om tot een volledige en consistente verzameling criteria te komen kan het exploreren van doel-middel-relaties een hulpmiddel zijn.

Tussen doelstellingen kunnen bepaalde relaties bestaan. Als gevolg daarvan vertoont een verzameling criteria vaak een hiërarchische structuur, bijvoorbeeld in een doel-middel-keten. Een voorbeeld van een doel-middel-keten:

 

Middel

Doel

Geld

Voertuig

Voertuig

Verplaatsen

Verplaatsen

Werken

Werken

Geld

 

Een ontwerp noemen we ‘goed’ als het ‘goed’ voldoet aan het PvE. Daarom is het belangrijk dat het PvE zelf al goed en volledig is:

 

·         Elk criterium afzonderlijk moet valide zijn;

·         Alle gezamenlijke criteria moeten de doelstelling(en) dekken;

·         De criteria moeten zo veel mogelijk operationeel zijn;

·         De criteria moeten niet redundant zijn;

·         Voor de overzichtelijkheid moet een Programma van Eisen zo klein mogelijk gehouden worden;

·         De criteria moeten toegankelijk zijn.

 

Van een operationeel criterium kan objectief worden vastgesteld in welke mate het ontwerp eraan voldoet. Het is in praktijk echter vaak niet mogelijk om een PvE te hebben met slechts operationele criteria.

 

SYNTHESE

Het genereren van een voorlopig ontwerpvoorstel. Het resultaat van deze fase noemen we het voorlopig ontwerp.

Hierbij een aantal van de te gebruiken creativiteitsmethoden:

 

·         Associatieve methoden: brainstorming

·         Creatieve methoden: toeval en analogieën, ‘Synectics’[j]

·         Analytisch-systematische methoden: functie-analyse, de morfologische methode[k], ‘Analysis of Interconnected Decision Areas’[l]

 

SIMULATIE

Simuleren is het nabootsen van het gedrag van een systeem met behulp van een ander systeem. Simulatie verschaft de feitelijke informatie, die bij het evalueren en beslissen wordt vergeleken met het PvE. Simulatie is een deductief[m] subproces: de ontwerper zich door redeneren en/of modelproeven een beeld te vormen van het gedrag en de eigenschappen van en de interactie met het ontworpen product. Dit gebeurt voorafgaand aan de werkelijke productie en het feitelijk gebruik zodat mogelijke fouten nog verbeterd kunnen worden.

 

EVALUEREN EN BESLISSEN

Onder ‘evalueren’ verstaan we het bepalen van de waarde of kwaliteit van het voorlopige ontwerp. De verwachte eigenschappen worden vergeleken met de gewenste eigenschappen zoals beschreven in het Programma van Eisen.

Daarna volgt de beslissing: doorgaan en het ontwerpvoorstel verder uitwerken (als het voorstel het definitieve ontwerp is kan het bij goedkeuring in productie worden genomen) of teruggaan naar de synthesestap en een beter ontwerpvoorstel maken.

 

Na de ontwerpfase volgt nog een aantal fasen die ik hier niet behandel:

 

productie

distributie en verkoop

gebruik

afdanken

 

1.3          Architectuurontwerpen

In deze paragraaf is de fasering van een bouwproces aan de orde. In de voorgaande paragraaf zijn de stappen beschreven van de basiscyclus van het ontwerpen. Deze basiscyclus is globaal terug te vinden in onderstaande fasering van het bouwproces[n]

 

PROGRAMMA

In tegenstelling tot productontwerpen is hier de probleemeigenaar bekend en zijn behoefte ook.

Programma van Eisen maken:

·         het maken van een basisprogramma;

·         het maken van een globaal Programma van Eisen;

·         het maken van een gedetailleerd Programma van Eisen.

 

Een Programma van Eisen bestaat over het algemeen uit de volgende zaken:

·         een algemene karakteristiek van de te huisvesten instelling, de eisen die aan het bouwterrein moeten worden gesteld

·         een opgave van de afdelingen en hun onderlinge relatie

·         een overzicht per afdeling van de benodigde ruimten met daarin de grootte en de inrichting van die ruimten

·         een opgave van de vereiste kwaliteit en de afwerking van de ruimten

·         een opgave van de benodigde technische installaties

·         een opgave van de vastgestelde technische en/of economische levensduur van het gebouw

 

BEHEERSING

Om het proces te beheersen gebruikt men de beheerscyclus:

·         het opnemen van de stand van zaken

·         het vergelijken van de opgenomen stand van zaken met de norm (het tijdschema)

·         eventueel bijsturen

·         aktie ondernemen om de norm te (blijven) halen

De belangrijkste beheersaspecten zijn: tijd en geld (kosten)

 

ONTWERP

In de ontwerpfase wordt op basis van het PvE naar oplossingsmogelijkheden gezocht. De eisen en wensen worden geconcretiseerd in de vorm van ontwerpen. De omschrijving van het eindresultaat wordt vertaald in een bouwmassa, plattegronden, ruimten en materiaalgebruik. Het Voorlopig Ontwerp is een toetsmoment in het ontwerpproces. Vervolgens vindt in het Definitief Ontwerp de detaillering en integratie van het bouwwerk en zijn installaties plaats. Op basis van dit ontwerp wordt de goedkeuring aangevraagd van de overheidsinstanties.

 

Op basis van het voorlopig ontwerp kan ook een globale kostenopstelling worden gemaakt.

Met behulp van CAD-systemen ook simulatie mogelijk.

Ontwerpproces

 

BESTEK

Het bestek bestaat uit:

·         de omschrijving van het werk;

·         de daarbij behorende tekeningen;

·         de geldende voorwaarden;

·         de nota van inlichtingen.

 

Omdat er in de bouw sprake is van een gescheiden verantwoordelijkheid voor ontwerp en uitvoering is het bestek een goed communicatiemiddel tussen opdrachtgever, ontwerper en uitvoerende partijen. Tevens is het bestek een leidraad tijdens de uitvoering van de werkzaamheden en een juridisch instrument bij meningsverschillen.

 

Na de bestekfase volgt nog een aantal fasen[o]. Deze fasen vallen echter buiten het bestek van dit hoofdstuk

 

AANBESTEDING

BEGROTING

BOUWPLANNING

UITVOERING

ONDERHOUD EN BEHEER

 

1.4          De spelers en het spel

Nu ik een aantal verschillen tussen een product en architectuur heb beschreven en de ontwerpmethodologieën van beide disciplines, wordt het tijd om de rol van spelers (projectontwikkelaar en productonderneming) te vergelijken.

De organisatorische omgeving van beide ontwerpdisciplines is nogal verschillend. Concreter: hebben we het over een projectontwikkelaar, hebben we het over een ontwerpstudio? Als we alleen de fasering van het ontwerpproces met elkaar willen vergelijken ligt het voor de hand om een architectenbureau met een ontwerpstudio te vergelijken. Omdat ik denk dat een aantal verschillen tussen productontwerpen en architectuurontwerpen voortkomt uit het ontwikkeltraject in bredere zin vergelijk ik in dit hoofdstuk een ‘productonderneming’ met een ‘projectontwikkelaar’. Naar mijn mening doorlopen genoemde ondernemingen soortgelijke trajecten en processen. Een productonderneming kan voor het technische ontwerpproces een externe ontwerpstudio inschakelen, net zoals een projectontwikkelaar voor het technische ontwerpproces een architectenbureau kan inschakelen.

 

 

Opdrachten van particulieren

Opdrachten van bedrijven

Ontwikkelen producten +

bedenken ideeën

(laten) Ontwerpen + (laten) uitvoeren

t.b.v. Massa-productie

Marketing voor product

Architecten-bureau

Ja

Ja

Nee

Ja

Nee

Nee

Ontwerp-

studio

Nee

Ja

Nee

Nee

Ja

Nee

Product-onderneming

Nee

Nee

Ja

Ja

Ja

Ja

Project-ontwikkelaar

Nee

Ja

Ja

Ja

Ja

Ja

 

In deze tabel is een en ander nogal zwart-wit, en verre van compleet neergezet.

Voor de volledigheid moet nog worden vermeld dat de productonderneming natuurlijk ook een onderneming kan zijn die bijvoorbeeld massaproducten voor de bouw produceert. (er zou dus nog een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen een bouwproductonderneming en een gebruiksproductonderneming)

 

Fase 1 |BELEID EN STRATEGIE

Product / productonderneming

In deze fase vindt voornamelijk de definiëring plaats van de meer algemene richting die de onderneming nastreeft om in te gaan. Wat is de missie (doelstelling van een bedrijf in z’n directe en indirecte concurrentieveld voor een periode van tien tot twintig jaar, feitelijke legitimering van het bedrijf), wat is de visie (een voorstelbaar en haalbaar geacht beeld van de toekomst van het bedrijf in z’n marktomgeving voor een periode van vijf tot tien jaar), wat is de strategie (hoe de visie te verwezenlijken) en wat is de tactiek (opeenvolging van acties met bijbehorende resultaten)[p]. Er kan onderscheid worden gemaakt in een interne en een externe component: de externe component houdt in dat een aantal trends in de ondernemingsomgeving in kaart wordt gebracht. De interne component betreft het in kaart brengen van de kerncompetenties.

 

Architectuur / projectontwikkelaar

We gaan ervan uit dat het bedrijf een bepaalde doelstelling heeft. Deze doelstelling kan vertaald worden in bedrijfsmotieven:

het economisch motief

het technisch motief

het sociaal motief

 

Fase 2 |ZOEKEN VAN MOGELIJKHEDEN

Omdat ontwerpen hier wordt beschouwd als een vorm van probleemoplossen, moet er eerst een ‘probleem’ zijn. Een probleem heeft altijd te maken met ontevredenheid van mensen over iets in de situatie waarin zij zich bevinden. Voorts is pas van een echt probleem sprake als de ‘probleemeigenaar’ iets aan de situatie wil veranderen (en als het niet principieel onmogelijk is het probleem op te lossen).

 

Product / productonderneming

Doordat een product niet het eeuwige leven heeft is er voor ondernemingen een dwingende noodzaak om nieuwe producten te blijven ontwikkelen. Dit betekent dat een onderneming de markt goed moet (blijven) bestuderen. Een onderneming probeert binnen haar beleidsformulering[q] continu ‘problemen’ in de markt te constateren. Je zou kunnen zeggen dat ondernemingen een actieve rol hebben in het constateren en ‘oplossen’ van problemen.

Bij het zoeken naar productideeën is het verstandig eerst gebieden af te bakenen waarbinnen men gaat zoeken. Deze gebieden noemt men ‘zoekvelden’. Een zoekveld is een realistische voorstelling van een toekomstig activiteitengebied van een organisatie, die gebaseerd is op kennis van externe kansen en besef van het interne kunnen en willen. Voor het vinden van vruchtbare zoekvelden heeft men criteria nodig die ontleend zijn aan het beleid (in de vorige fase).

Eén en ander resulteert in ideeën voor nieuwe activiteiten. Van deze ideeën worden de beste geselecteerd.

 

Architectuur / projectontwikkelaar

Projectontwikkelaars kunnen een actieve rol hebben in het constateren van ‘problemen’ en het zoeken naar mogelijkheden. Toch is er voor projectontwikkelaars niet zo’n dwingende noodzaak om oplossingen te realiseren omdat een architectuurproduct een langere levenscyclus heeft dan een product. Daarnaast houdt een architectuurproduct veel langer haar waarde: verhuren + exploiteren + wederverkoop etc.

 

Fase 3 |IDEE ANALYSEREN

Product / productonderneming

Er ligt een aantal ideeën. In deze fase moeten de specifieke mogelijkheden verder onderzocht worden: zo mogelijk moet diep inzicht in de behoeften van de potentiële afnemers worden verworven. Het resultaat van dit onderzoek is een product/markt/technologie-combinatie (PMT-combinatie).

Vervolgens kan de marktbehoefte verder in kaart worden gebracht. Belangrijke onderwerpen en gereedschappen hierbij zijn:

·         inzicht in marktbehoefte, een helder gedefinieerd beeld krijgen van de doelgroep. Dit kan men doen door een kwalitatief (discussiëren in panels) of een kwantitatief (veelal op papier; kwantificeerbaar) consumentenonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek kan worden uitgevoerd onder onder aselecte respondenten (willekeurig potentiële afnemers), probleemhebbers (populaties die de daadwerkelijk gesignaleerde behoefte of problemen hebben) of lead users;

·         mogelijkheden voor de onderneming: ‘met welk product kunnen wij het beste voldoen aan de gesignaleerde behoefte?;

·         analyse van de potentiële concurrentie: wie zijn het, hoe groot zijn ze, hoeveel zijn het er, met welke producten zijn of komen zij op de markt, op wat voor segmenten richten zij zich, zijn deze segmenten hun core business, hoe past dit in hun ontwikkeling;

·         Technologie-screening.

 

Architectuur / projectontwikkelaar

In deze fase staan drie activiteiten centraal[r]: het specificeren van de huisvestingsproblemen, het zoeken naar principe-oplossingen en het ontwikkelen van een plan van aanpak. Een en ander resulteert in een besluit om het project al dan niet op te starten. Ten behoeve van dit besluit worden de uitgangspunten en het gewenste projectresultaat in een basisprogramma vastgelegd. Tevens worden de plannen voor financiering, randvoorwaarden en voorgenomen organisatievorm omschreven in een plan van aanpak.

 

Fase 4 |IDEE DEFINIËREN

Inmiddels is in de voorgaande fasen veel informatie verzameld en is het beeld van kansen, potentiële markt en mogelijkheden voor de onderneming een heel stuk duidelijker geworden. Nu moet daadwerkelijk worden omschreven welke activiteiten er moeten plaatsvinden om het idee tot product cq. architectuur te maken.

 

Product / productonderneming

Het nieuw te ontwikkelen product moet worden geïntegreerd in het huidige bedrijfsproces. Hiervoor wordt een gedetailleerd business-plan geschreven. Het is van groot belang om vier verschillende processen te onderscheiden en deze parallel te plannen en te integreren:

Productontwikkeling: ontwerp, prototypes etc.

Productie-ontwikkeling: ontwikkeling van het productieproces

Marktontwikkeling: opstellen marketingplan etc.

Organisatie-ontwikkeling: voorbereiden mogelijk organisatieveranderingen

Deze fase loopt door in de volgende fase ‘ONTWIKKELING’.

 

Architectuur / projectontwikkelaar

Alle eisen en wensen met betrekking tot het project worden in kaart gebracht. In tegenstelling tot productontwerpen wordt het PvE in de bouwwereld in de fase voorafgaand aan de daadwerkelijke ontwerpfase gemaakt. Zie hiervoor hoofdstuk 3. In deze fase wordt tevens een organisatiestructuur uitgedacht: bij grote bouwwerken worden vele deskundigen uit vaak verschillende branches in een tijdelijke organisatie ondergebracht. We noemen dit een projectteam.

 

Fase 5 |ONTWIKKELING

Deze fase is opgebouwd uit vier sub-fasen die parallel doorlopen moeten worden en elkaar wederzijds beïnvloeden. Deze fasen werden in de vorige fase reeds beschreven als

 

·         productontwikkeling;

·         productie-ontwikkeling;

·         marktontwikkeling;

·         organisatie-ontwikkeling.

 

PRODUCTONTWIKKELING

Product / productonderneming

Basiscyclus van het ontwerpen: analyse, synthese, simulatie en evaluatie. In tegenstelling tot architectuurontwerpen wordt het PvE geschreven in deze fase.

Dit kan eventueel worden uitbesteed aan een externe ontwerpstudio.

In de simulatiefase worden gebruiksonderzoeken uitgevoerd. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in de volgende ontwerpiteratie.

 

Architectuur / projectontwikkelaar

Voor een beschrijving zie hoofdstuk 3: het bouwproces fasen 2 en 3.

Dit kan eventueel worden uitbesteed aan een extern architectenbureau.

 

PRODUCTIEONTWIKKELING

Het ontwerp voor fabricageproces of aanpassing van bestaand fabricageproces, eventueel ontwerpen van nieuwe fabriek is vooral aan de orde bij grote series. Dit is in het bouwproces minder aan de orde dan bij de massaproductie van kleinere, minder locatiegevoelige gebruiksvoorwerpen.

 

MARKTONTWIKKELING

Product / productonderneming

Het marketingplan wordt in deze subfase gemaakt. Dit marketingplan bevat het pakket van beslissingen en maatregelen voor de marktbewerking. Rond eenduidig omschreven marktsegmenten (als deelverzameling van de totale doelgroep) wordt een effectieve marketing-mix omschreven, vaak aan de hand van de vier P’s:

·         Product: het eenduidig communiceren van de potentiële meerwaarde van het nieuwe product voor de afnemer

·         Prijs

·         Plaats: langs welke kanalen wordt het product aangeboden

·         Promotie: eventueel inschakelen marketing­adviesbureaus

 

ORGANISATIEONTWIKKELING

Product / productonderneming

Een productinnovatie kan veranderingen voor de huidige organisatie tot gevolg hebben. In principe zou de omvang van deze veranderingen klein moeten zijn want goede ondernemingen hoeven niet bij elk nieuw product de organisatiestructuur aan te passen. Soms is het verstandiger om een nieuwe organisatie buiten de bestaande op te zetten. Het voert binnen het kader van dit hoofdstuk te ver om hier nog verder over uit te weiden.

 

1.5          Kruisbestuiving

De student Industrieel Ontwerpen wordt eigenlijk opgeleid tot het equivalent van de projectontwikkelaar in het bouwproces. Ik bedoel hiermee dat een student Industrieel Ontwerpen meer notie heeft van het gehele proces: van organisatie, via productinnovatie naar de markt. Wat moet er precies gebeuren als wij een architectuurproduct willen beschouwen als een industrieel product?

 

Allereerst valt op dat een productonderneming heel duidelijk voor zichzelf een beleid met de daarbij behorende strategieën uitzet. Een productonderneming heeft over het algemeen een sterke visie die ook naar buiten toe gecommuniceerd wordt.

Als we vervolgens naar de tweede fase (zoeken naar mogelijkheden) kijken zien we hoe een productonderneming steeds bezig is om goed naar de markt te kijken: wat voor behoeften zijn er, waarop kunnen we inspringen. In sommige gevallen zou dit ook voor architectuurontwerpen kunnen gelden (bijvoorbeeld voor een vakantiepark; ‘massa’ bouw, misschien ook bij kantoren). Ik denk dat we beter moeten bedenken welke doelgroep we bij het architectuurontwerpen voor ogen hebben. Van een specifieke doelgroep zijn specifieke behoeften gemakkelijker vast te stellen. Het is voordeliger om massabouwwerken te maken als eerst beter de behoeften zijn geïnventariseerd. Zoals vermeld in dit hoofdstuk, is het veelal voor architectuurproducten niet te doen om alle doelstellingen op te schrijven. Een deel van de doelstellingen zouden door middel van ‘ontwerpend onderzoek’ tot stand kunnen komen.

In de derde fase zien we dat er bij productontwerpen al ideeën komen voor nieuwe activiteiten en dat de behoefte wordt vastgesteld. Ook op het gebied van architectuurontwerpen wordt men in deze fase actief: men gaat het huisvestingsprobleem specificeren en een plan van aanpak maken.

In de vierde fase wordt er bij architectuurontwerpen reeds begonnen om een PvE te maken, bij productontwerpen noemen we dat een business plan. Het voordeel van een business plan is dat er ook al ideeën voor marketing, organisatieverandering en productie komen. Deze fase loopt vloeiend over in de ontwikkelingsfase, terwijl bij architectuurontwerpen een duidelijke scheidslijn loopt tussen het maken van het PvE en de daadwerkelijke ontwerpfase uit het bouwproces.

In de vijfde fase hebben de vier genoemde subprocessen bij product-ontwerpen een duidelijke relatie tot elkaar en worden er gebruiksonderzoeken uitgevoerd.

Bij architectuurontwerpen zou ook vaker gebruik gemaakt kunnen worden van gebruikersonderzoeken. Een aantal gerealiseerde projecten is misgelopen omdat zowel tijdens de ontwerpfase als na de ingebruikname niet goed is gekeken of wel duidelijk werd voldaan aan de behoeften van de doelgroep. Aan de hand van gebruiksonderzoeken kan in een vroeg stadium nog een aantal zaken worden bijgesteld.

Tot slot kan nog worden gezegd dat bij productontwikkeling het product intellectueel eigendom van onderneming blijft. Deze onderneming blijft er ook nog lang geld aan verdienen (patenten e.d.). Misschien zou voor architectuur een soortgelijk principe bedacht kunnen worden, waardoor een ontwerper langer aanspraak kan blijven maken op zijn of haar ontwerp?

 

De methodologie van het industrieel ontwerpen is niet in alle opzichten te vergelijken met architectuurontwerpen. Ik heb geprobeerd een aantal overeenkomsten en een aantal verschillen aan te wijzen in de beide processen waaruit bleek dat we nog heel wat van elkaar kunnen leren.

 



[a] Roozenburg, N.F.M. & Eekels, J, Productontwerpen, structuur en methoden, tweede druk, Utrecht: Uitgeverij Lemma BV, 1998

[b] ‘oligos’ is Grieks voor ‘weinig’, een produkt is oligofunctioneel wanneer het weinig functies heeft.

[c] De Jong maakt hierbij onderscheid tussen structurele en functionele flexibiliteit. Een voorbeeld van structurele flexibiliteit is het maken van een grid voor leidingen etc. Dit vooronderstelt echter nog geen functionele flexibiliteit. Liever hanteert hij de term ‘Robuustheid’, waarvan flexibiliteit onderdeel uitmaakt. Aanpasbaarheid maakt weer onderdeel uit van flexibiliteit.

[d] Voor de volledigheid moet ik vermelden dat de laatste jaren ook wordt geëxperimenteerd met een andere methode: ViP, Visie in Productontwikkeling. Een korte beschrijving hiervan vindt u in bijlage B.

[e] De faculteit Industrieel Ontwerpen is ontstaan uit Bouwkunde en Werktuigbouwkunde en heette destijds “Industriële Vormgeving”. De discussie over de oprichting van de faculteit duurde vijftien jaar (“De andere ingenieursopleidingen stonden zeer wantrouwend tegenover een faculteit die in hun ogen zoveel met kunst te maken had”) maar uiteindelijk was het in 1964 zover. 1969 wordt echter als officieel startjaar aangemerkt.

[f] Kotler, PH., Marketing management; analysis, planning, implementation and control

[g] Roozenburg en Eekels beschrijven in hun boek verschillende fasemodellen: Pahl en Beitz (blz. 114 figuur 5.9), De Richtlijn VDI2221 (blz. 119 figuur 5.10) en de fasering volgens Van den Kroonenberg en Siers (blz. 120 figuur 5.11). De indeling is volgens hen in alle drie modellen vrijwel identiek, ze verschillen slechts in de details van elkaar (blz. 121 bij ‘toelichting op de fasemodellen’).

[h] Een systeem is een samenstel van delen, die we de elementen van het systeem noemen.

[i] De structuur van een systeem is een verzameling van onveranderlijke relaties tussen de elementen van het systeem (Roozenburg en Eekels). Volgens De Jong is structuur een verzameling van scheidingen en verbindingen.

[j] Verrassende ideeën blijken te ontstaan uit min of meer toevallige confrontaties van twee situaties: de probleemsituatie en een situatie die er niet of slechts zijdelings mee te maken lijkt te hebben. De synectics-procedure probeert door middel van analogieën een vervreemding ten aanzien van het probleem tot stand te brengen

[k] De morfologische methode probeert alle theoretisch denkbare oplossingen voor een probleem te vinden

[l] AIDA (Analysis of Interconnected Decision Areas) is een methode voor het analyseren van probleemsituaties waarin een aantal beslissingen moet worden genomen die van elkaar afhankelijk zijn

[m] Een deductieve redenering is een logisch juiste redenering: Als het regent worden de straten nat (implicatie). Het regent (antecedent). De straten worden nat (consequens).

[n] Bondt, ir. J.J. de, Drunen, ir. H.A. van, Lassche, ing. F.J., Bedrijfskunde | De fasering van het bouwproces, tweede druk, Houten: Educatieve Partners Nederland BV, 1996

[o] De fasering van het bouwproces volgens het Nederlands Normalisatie Instituut luidt: programma, initiatief, haalbaarheidsstudie, projectdefinitie, ontwerp, structuurontwerp,  voorlopig ontwerp, definitief ontwerp, uitwerking, bestek, prijsvorming, realisering, werkvoorbereiding, uitvoering, oplevering, beheer, sloop

[p] Friso Smulders, Marius Kiers, Jo van Engelen, diktaat Strategie en Organisatie Thema: produktinnovatie, Delft, oktober 1998

[q] Tijdens de productplanning legt een onderneming haar beleid en strategieën ten aanzien van een nieuw te ontwikkelen activiteit vast in een beleidsformulering.

[r] Ep Huttinga, Nico de Bont en Nicole Peeters, reader bouwmanagement t.b.v. blok Productie & Uitvoering, eerste druk, Delft, februari 1999

Venemans, ir. A, Bouwwijs, Den Haag: Delwel uitgeverij, 1997