Theo van der Voordt Herman van Wegen |
1.1 Inleiding 258
1.2 Thema’s voor het evalueren van gebouwen 258
1.3 Van middel naar doel en omgekeerd 260
1.4 Kwaliteitsbeoordeling 261
1.5 Methoden en technieken van onderzoek 262
1.6 Beoordelingsschalen en checklisten 263
Evalueren betekent letterlijk op waarde schatten, vaststellen wat iets waard is (‘valuere’ = waard zijn, vgl. het Engelse ‘value’). De term komt oorspronkelijk uit de geldwereld, waar evaluatie staat voor koersberekening, het bepalen van de muntwaarde. Voor evaluaties in de bouwkundige discipline is het relevant om onderscheid te maken in productgerichte evaluaties (bijvoorbeeld van een programma van eisen, ontwerp, bestek of gerealiseerd gebouw) en procesgerichte evaluaties (bijvoorbeeld van het procesverloop van initiatief tot en met gebruik en beheer, of alleen toegespitst op het ontwerpproces). In deze bijdrage concentreren we ons op het ex post (= achteraf) evalueren van gebouwen. Voor een beschouwing over ex ante (= vooraf) evalueren verwijzen we naar de bijdrage van Hulsbergen en Van der Schaaf. Relevante vragen voor een ex post evaluatie zijn bijvoorbeeld: wordt het gebouw gebruikt zoals de opdrachtgever en de architect dit voor ogen hadden? Zijn de gebruikers tevreden? Hoe is het gesteld met het vooraf verwachte versus het daadwerkelijke energieverbruik? Hoe oordelen experts en leken over de architectonische kwaliteit? Voldoet het aan het Bouwbesluit? Om een (ontwerp voor) een gebouw goed te kunnen begrijpen, is het nuttig ook het proces dat eraan vooraf is gegaan in de evaluatie te betrekken. Hoe is het planproces verlopen? Wat zijn de overwegingen en argumenten achter de ontwerpkeuzen? In hoeverre hebben wet- en regelgeving, budgettaire overwegingen en andere factoren het ontwerp beïnvloed? De antwoorden op dit soort vragen kunnen voor verschillende doelen worden ingezet (tabel 1). In deze bijdrage reiken we een aantal hulpmiddelen aan voor het opzetten van een productgerichte evaluatie. Daartoe wordt een overzicht gegeven van relevante beoordelingsaspecten en methoden en technieken om deze aspecten te meten.
Een belangrijk beslispunt voor een productevaluatie is de keuze: wát evalueren? Vanaf de jaren zestig is een opkomst te constateren van zogenaamde Post-Occupancy Evaluation, afgekort als POE (Preiser et al, 1988; Van der Voordt en Van Wegen, 1989)[1]. Letterlijk betekent POE: evaluatie na de ingebruikname van het gebouw. POE’s zijn vooral toegespitst op de ervaringen en behoeften van de dagelijkse gebruikers. Hoofdthema’s voor evaluatie zijn gebruik en beleving. Subthema’s zijn bijvoorbeeld de waardering van de hoofdopzet en de afzonderlijke ruimten, de belevingswaarde van de verschijningsvorm, klachten over het binnenklimaat en gedragsmatige aspecten (ruimtegebruik, privacy, sociaal contact e.d.). Technische aspecten (draagstructuur, installaties e.d.) worden alleen meegenomen voor zover deze van invloed zijn op het gebruik en het welbevinden van de gebruikers.
Tabel 1: Doelstellingen van evaluatie |
a. Projectgebonden kennisontwikkeling ·
Vaststellen
of verwachtingen zijn uitgekomen ·
Vaststellen
of de doelstellingen gehaald zijn ·
Signaleren
van onbedoelde en onvoorziene effecten ·
Knelpunten
opsporen ·
Stoom
afblazen ·
Bouwstenen
leveren voor het gewenste programma en ontwerp (ex ante) |
b.
Projectoverstijgende
kennisontwikkeling ·
Theorievorming
·
Ontwikkeling
van beslissingsondersteunende instrumenten ·
Opstellen
van ontwerprichtlijnen en prestatie eisen ·
In
kaart brengen van voor- en nadelen van oplossingsvarianten ·
Voorkomen
van missers ·
Opstellen
van richtlijnen voor ruimtelijk beleid ·
Bouwstenen
leveren voor wet- en regelgeving ·
Opzetten
van een database van referentieprojecten ·
Inzicht
in besluitvormingsprocessen ·
Inzicht
in succes- en faalfactoren |
Architectuurtijdschriften benaderen gebouwen meer vanuit een ontwerpers invalshoek. Bladen zoals De Architect en Archis concentreren zich op het ontwerpconcept en de ontwerpmiddelen die zijn ingezet, zoals ruimtewerking, maatverhoudingen, kleur, materialen, samenhang tussen gebouwcomponenten of het ontbreken daarvan. Vaak worden ontwerp en aanpak van de betrokken ontwerper vergeleken met referentieprojecten uit de architectuurgeschiedenis (zogenaamde precedenten) en visies van andere ontwerpers. Deze onderwerpen staan ook centraal in het onderzoek binnen de afstudeerrichting Architectonisch Ontwerpen van de Faculteit Bouwkunde. Bijvoorbeeld de studie van Risselada (1988) naar de ontwerpen van Loos en Le Corbusier, die van Saariste e.a., 1992 naar nooit uitgevoerde projecten van Loos, de plannenmappen van o.a. Risselada (1996) en Barbieri et al (1997, 2000) en de Architectonische Studies van o.a. Van Duin (1986) en Tettero (1991)[2]. Veel van deze studies zijn overigens eerder te typeren als plan-analyses dan als evaluaties ex post, waarin wordt gestreefd naar een zo objectief mogelijk waarde oordeel aan de hand van expliciete beoordelingsmaatstaven.
De laatste jaren tekent zich een verbreding af naar Total Building Performance Evaluation, afgekort BPO (Preiser en Ulrich, 1998)[3]. Hierin wordt naar een integratie gestreefd van zowel gebruiksaspecten als technische aspecten, esthetische aspecten en technische aspecten. In de literatuur zijn diverse overzichten te vinden van relevante evaluatie thema’s (Preiser et al, 1988; Benes en Vrijling, 1990; Stichting REN, 1992, 1993)[4]. Hoewel elke bron andere thema’s noemt en deze ook anders indeelt, zijn er veel overeenkomsten. In tabel 2 is geprobeerd tot een grootste gemene deler te komen. Hoewel toegespitst op het evalueren van gerealiseerde gebouwen, zijn veel van deze thema’s evenzeer bruikbaar voor het evalueren van een programma van eisen of ontwerp.
Tabel 2: Thema’s voor evaluatie van gebouwen |
a.
Functionele aspecten · Bereikbaarheid · Toegankelijkheid · Doelmatigheid · Ergonomische veiligheid · Sociale veiligheid · Ruimtelijke oriëntatie · Territorialiteit, privacy
en sociaal contact · Fysisch welbevinden (licht,
geluid, warmte, tocht, vocht) · Veranderbaarheid/flexibiliteit
b.
Esthetische aspecten · Beeldkwaliteit · Schoonheid · Originaliteit · Orde en complexiteit · Representativiteit · Cultuurhistorische waarde · Betekenisverlening |
c. Technische
aspecten ·
Brandveiligheid ·
Constructieve
veiligheid ·
Bouwfysische
kwaliteit ·
Milieuvriendelijkheid · Duurzaamheid |
|
d.
Economische en juridische aspecten · Verhouding tussen
investeringskosten, budget en cijfers uit referentieprojecten · Exploitatielasten (idem) · Tijdsinvestering in
vergelijking met de planning en met referentieprojecten · Toetsing aan wet- en
regelgeving (Bouwbesluit, Arbo, milieuwetgeving e.d.) |
Voor de overzichtelijkheid zijn de te beoordelen aspecten ondergebracht in vier categorieën:
1. Functionele aspecten (gebruikswaarde, toekomstwaarde).
2. Esthetische (belevingswaarde).
3. Technische aspecten.
4. Economische en juridische aspecten.
Deze indeling sluit goed aan op de traditionele driedeling van Vitruvius: utilitas, venustas, firmitas, en de op Bouwkunde veel genoemde trits functie, vorm en techniek, aangevuld met kosten en regelgeving. Elders wordt soms een aparte rubriek ‘gedragsmatige aspecten’ onderscheiden. Hieronder schaart men dan thema’s zoals territorialiteit, privacy en sociaal contact. In tabel 2 zijn deze thema’s ondergebracht in de rubriek functionele aspecten.
Het overzicht van thema’s is een uitwerking van de evaluatiecriteria kwaliteit, kosten en tijd. Kosten en tijd zijn verwant aan de economische aspecten. Wat heeft het gebouw gekost? Zijn er bezuinigingen nodig geweest om binnen het budget te blijven? Hoeveel tijd is nodig geweest voor de programmafase, het ontwerp en de uitvoering? Kwaliteit omvat de andere drie aspecten en verwijst zowel naar de hoedanigheid van het gebouw i.c. objectief te meten kenmerken, als naar de (vaak subjectieve) waardering van deze kenmerken. Zo kan objectief vastgesteld worden wat de maten zijn van het gebouw, welk materiaal is toegepast voor de gevel en het dak en welke kleuren zijn toegepast voor bijvoorbeeld wanden en deuren. Vervolgens kan worden vastgesteld of dit functioneel is, esthetisch verantwoord of milieuvriendelijk.
Ontwerpen komt neer op het vertalen van een vraag of een ruimtelijk probleem in een ruimtelijk ontwerp. De vraag bestaat uit wensen, voorkeuren, verwachtingen en doelen van direct betrokkenen, deels vastgelegd in het programma van eisen en wet- en regelgeving, deels opgeslagen in hoofd en hart, deels verborgen in het onderbewuste. Het aanbod bestaat uit het gebouw en de bestemmingen van het gebouw. Daarbij zijn drie schaalniveaus van belang: het gebouw in zijn omgeving, het gebouw als geheel en de afzonderlijke ruimten. Tabel 3 geeft een overzicht van relevante gebouwkenmerken. Deze lijst kan als checklist worden gebruikt om het te evalueren gebouw zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven. Vervolgens kunnen deze kenmerken worden getoetst op de mate waarin zij bijdragen aan een aantal doelstellingen zoals verwoord in de in tabel 2 genoemde thema’s.
Stel we willen de functionaliteit van een ziekenhuis vaststellen. Daartoe moeten we eerst een aantal kenmerken van de locatie en het gebouw vaststellen en beschrijven, b.v. ligging in de stad, bruto vloeroppervlak, indeling van het gebouw, stramienmaat, afmetingen van ruimten. Op basis van deze objectief vast te stellen kenmerken proberen we tot een oordeel te komen over de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van het gebouw voor personeel, patiënten en bezoekers. Daartoe analyseren we loopafstanden, de frequentie waarmee een bepaalde route wordt afgelegd, de benodigde plaats- en gebruiksruimte voor attributen zoals bedden en nachtkastjes etc. Op basis van een confrontatie tussen beide typen gegevens evalueren we of de locatie- en gebouwkenmerken adequaat zijn afgestemd op de eisen, wensen en voorkeuren.
Analyse |
Beschrijving |
||
Locatiekenmerken |
Kenmerken van het gebouw als geheel |
Kenmerken van afzonderlijke ruimten |
|
Doelmatigheid ·
Bereikbaarheid
voor gebruikers en bezoekers ·
Verwante
functies bij elkaar i.v.m. korte looplijnen. ·
Benodigde
plaats- en gebruiksruimte voor attributen. ·
Etc.; |
|
|
|
|
Evaluatie van
de match tussen doelen en middelen |
Tabel 3: Gebouwkenmerken |
· Buitenhuid (gevel, dak) · Draagconstructie · Installaties en leidingen · Indeling - Vloeroppervlakte (netto,
bruto, verhuurbaar, verdeling per functie etc.) - Compactheid (verhouding
geveloppervlak/vloeroppervlak) - Hoofdopzet van het gebouw - Aantal verdiepingen - Ontsluiting (entrees, hal,
gangen, trappen, liften) - Ruimtelijke indeling
(relaties tussen ruimten, zonering) · Afzonderlijke ruimten - Functie (bestemming,
activiteiten, aantal gebruikers) - Vorm, afmetingen en
vloeroppervlakte - Relatie met buiten
(uitzicht, daglicht, bezonning, afstand tot de entree) - Binnenklimaat (verlichting,
verwarming, ventilatie) - Afwerking (materiaal,
kleur) van wanden, vloeren en plafonds - Inrichting - Aard van de begrenzingen
(open/gesloten, wel/niet dragend, vast/flexibel) - Positie ten opzichte van
andere ruimten (afstand, barrières) · Investeringskosten · Exploitatiekosten |
Een zorgvuldige koppeling van beoordelingsaspecten aan concrete
locatie- en gebouwkenmerken is van wezenlijk belang om de uitkomsten uit
evaluatie onderzoek te kunnen toepassen in de bouwpraktijk. Het is immers
weinig zinvol om te constateren dat er problemen zijn met bijvoorbeeld de
ruimtelijke oriëntatie of de sociale veiligheid wanneer hieruit geen
suggesties zijn af te leiden voor het plannen, programmeren, ontwerpen, bouwen
en beheren van gebouwen!
Evalueren is het vaststellen van de waarde van iets. Dit is nauw verwant aan het vaststellen van de kwaliteit. Kwaliteit wordt meestal opgevat als de mate waarin een product voldoet aan de gestelde eisen. Strikt genomen zou een gebouw volgens deze definitie dus als kwalitatief goed beoordeeld moeten worden wanneer het voldoet aan het programma van eisen. Daarin zijn immers de eisen van de opdrachtgever vastgelegd. Toetsing van een ontwerp of gebouw aan het programma van eisen is echter niet voldoende. Veel eisen van de opdrachtgever blijven onuitgesproken, deels omdat ze als vanzelfsprekend worden beschouwd, deels omdat deze zich er niet van bewust is (b.v. door gebrek aan kennis over de mogelijkheden). Daarnaast is ook het oordeel van de dagelijkse gebruikers en bezoekers relevant. Vaak zijn de eisen en wensen van deze actoren niet of onvoldoende neergelegd in het programma van eisen. Ditzelfde geldt voor eisen van de overheid of private regelgeving vanuit belangenorganisaties. Behalve het programma van eisen moeten dus ook andere maatstaven in het oordeel worden betrokken. Refererend aan Burt (1978)[5] hanteren we daarom een wat ruimere definitie van kwaliteit:
Quality is the totality of attributes which
enables it to satisfy needs, including the way in which individual attributes
are related, balanced and integrated in the whole building and its surroundings.
Voor het vaststellen van de kwaliteit van een gebouw zijn volgens Van der Voordt en Vrielink (1987)[6] vier stappen nodig
a. Vaststellen welke aspecten in de beoordeling worden meegenomen.
b. Meten van relevante variabelen.
c. Waarderen van de meetuitkomsten.
d. Wegen van het belang van de verschillende aspecten.
a. Te
beoordelen aspecten
De hiervoor gepresenteerde
lijst van thema’s voor een productgerichte evaluatie kan als checklist worden
gebruikt om na te gaan welke aspecten men in de evaluatie wil betrekken. De
keuze hangt mede af van het doel van de evaluatie. Slechts bij uitzondering zal een alles omvattende evaluatie worden
nagestreefd. Bij een projectgebonden evaluatie is er vaak een concrete
aanleiding, bijvoorbeeld dreigende leegstand, een ‘misfit’ tussen organisatie
en kantoorconcept, een te hoge energierekening. Het ligt dan voor de hand de
evaluatie toe te spitsen op een heldere diagnose van het probleem en
oplossingsrichtingen ter verbetering. Bij toepassing van innovatieve
oplossingen zal de evaluatie doorgaans gericht zijn het evalueren van de
innovatieve maatregelen. Een voorbeeld is de huidige hausse in evaluatie van
kantoorinnovaties (zie b.v. Beunder en Bakker, 1997)[7]. Wanneer het
gaat om richtlijnen voor gebouwen met een specifieke functie, dan ligt het in
de rede om de evaluatie toe te spitsen op de ruimtelijke condities om deze
functie optimaal te faciliteren. Een voorbeeld dicht bij huis zijn de door
Bouwkunde uitgevoerde evaluaties van gebouwen voor wonen met zorg voor
ouderen (Breuer e.a., 1992; Van der
Voordt en Terpstra, 1995)[8].
b. Meten
Wanneer de te
beoordelen aspecten duidelijk zijn moet worden vastgesteld hoe deze aspecten
gemeten kunnen worden. Daartoe dienen de begrippen eenduidig gedefinieerd te
worden en opgesplitst in meetbare variabelen. In onderzoeksjargon spreken we
van ‘operationaliseren’. Willen we bijvoorbeeld een oordeel geven over de
flexibiliteit van een gebouw, dan zouden we dit begrip kunnen definiëren als
‘de mate waarin het gebouw het mogelijk maakt om zonder hak- en breekwerk
veranderingen in de organisatie op te vangen’. Vervolgens moet worden nagegaan
welke variabelen daarbij van belang zijn, i.c. welke gebouwkenmerken (b.v. de
draagstructuur, maatstramien,
afmetingen van afzonderlijke ruimten) en welke organisatiekenmerken (b.v. groei
en krimp van het personeel, andere
wijzen van werken). Deze variabelen kunnen gemeten worden met behulp van
vragenlijsten, observaties, raadplegen van documenten etc.
c. Waarderen
Wanneer de meetuitkomsten bekend zijn moet er een waardeoordeel aan gegeven kunnen worden. Zo zegt een temperatuur van 300 C op zichzelf niets, maar krijgt deze pas betekenis wanneer gerefereerd kan worden aan een wens of norm (b.v. niet hoger dan 220). Vaak wordt gewerkt met kwaliteitsklassen, bijvoorbeeld een 3-puntsschaal (matig, voldoende, goed) of een 5-puntsschaal (idem maar uitgebreid met onvoldoende en uitstekend). Een bekend voorbeeld is de methode die de Consumentenbond hanteert voor het beoordelen van consumentenproducten. Voor elke klasse moet duidelijk zijn welke schaalwaarden hierbij horen. De schaalwaarden kunnen bijvoorbeeld gebaseerd worden op uitkomsten uit evaluatie onderzoek of op normen, wetten en regels. Deze waarden zijn overigens niet statisch maar ontwikkelen zich in de tijd, mede door een kritische reflectie van deskundigen op bestaande gebouwen, vergelijking met andere gebouwen en toetsing aan nieuwe inzichten. Vaak is het niet mogelijk om kwantitatief te meten, b.v. als het gaat om meervoudig samengestelde variabelen zoals beeldkwaliteit of esthetiek. In dat geval zal men zijn toevlucht moeten nemen tot een kwalitatieve omschrijving.
d.
Wegen
Niet alle aspecten zijn in de beleving van de beoordelaar even belangrijk. Sommige aspecten wegen duidelijk zwaarder dan andere. Om een afgewogen eindoordeel te kunnen geven kan het nuttig zijn om letterlijk gewichtsfactoren toe te kennen aan de verschillende (deel)aspecten. Daarmee ontstaat een gewogen optelsom van deelkwaliteiten, waarin prioriteiten tot hun recht kunnen komen. Deze weging maakt doorgaans onderdeel uit van de zogenaamde multi-criteria methode, bijvoorbeeld om een keuze te maken uit alternatieve locaties.
Het volgen van deze vier stappen maakt het mogelijk een oordeel te geven over de kwaliteit van een gebouw, zowel gedifferentieerd per aspect als in de vorm van een totaaloordeel i.c. een gewogen optelsom van de waardering van de onderzochte aspecten
Er zijn veel verschillende manieren om variabelen te meten, elk met voor- en nadelen. Om de betrouwbaarheid te vergroten is het verstandig verschillende methoden met elkaar te combineren. De uiteindelijke keuze hangt af van de gewenste breedte en diepgang van de evaluatie en randvoorwaarden zoals tijd, geld en expertise. Een snelle en globale diagnose stelt andere eisen dan een diepgaand wetenschappelijk onderzoek. Voor een uitvoerige uiteenzetting van veel gebruikte methoden en technieken van onderzoek wordt verwezen naar de vakliteratuur over onderzoeksmethodologie[9].
In de loop der jaren is een aantal specifieke meetinstrumenten ontwikkeld, soms toegespitst op één of enkele van de eerder genoemde thema’s voor een productgerichte evaluatie, in andere gevallen bedoeld voor een evaluatie over (bijna) de volle breedte. Tabel 4 geeft een overzicht, gerelateerd aan het belangrijkste toepassingsgebied.
Analyse van
precedenten
Naast enquêtes en interviews is ook en vooral het bestuderen van documenten van belang voor het evalueren van gebouwen. Vaak is interessant materiaal beschikbaar in de vorm van een uitgeschreven programma van eisen, plattegronden, verslagen van bouwvergaderingen, kostenoverzichten en beleidsnota’s. Hieruit kan veel informatie worden afgeleid, zonder mensen te hoeven lastig vallen met allerlei vragen. Deze methode is relatief goedkoop en eenvoudig qua organisatie. Een nadeel kan zijn dat documenten niet altijd gemakkelijk toegankelijk zijn. Een bijzondere toepassing van het bestuderen van documenten is de methode van vergelijkende plattegrond-analyse (Van Hoogdalem, Van der Voordt en Van wegen, 1985)[10]. Door vergelijking van een groot aantal plattegronden van gebouwen met min of meer dezelfde functie is het mogelijk een typologie van oplossingsvarianten te ontwikkelen. Deze oplossingsvarianten kunnen vervolgens voorgelegd worden aan de gebruikers van het te evalueren gebouw en samen met hen doorgesproken worden op voor- en nadelen. Combinatie van vergelijkende plattegrond-analyse en evaluatie van een aantal representatieve cases is een middel bij uitstek om bouwstenen te ontwikkelen voor programma en ontwerp (Van der Voordt, Vrielink en Van Wegen, 1998)[11].
|
Geannoteerde plattegrond van een gezondheidscentrum |
Uitkomsten
uit een evaluatie van gezondheidscentrum Merenwijk in Leiden[12]
Beschrijving en analyse Evaluatie
|
Vergelijkende analyse en evaluatie in ontwerponderzoek |
|
Typologie van
gezondheidscentra |
Typologie
van gezondheidscentra
Uit een vergelijkende analyse
van 50 gezondheidscentra -
samenwerkingsverbanden van huisartsen, wijkverpleging, fysiotherapie en
vaak ook andere disciplines - blijkt dat zich in de praktijk drie
ruimtelijk-functionele basistypen aftekenen, met een oplopende mate van ruimtelijke
integratie:
·
Type I : alléén de locatie gemeenschappelijk
·
Type II : zowel de entree als de interne
circulatieruimte gemeenschappelijk
·
Type III : zowel de entree, verkeersruimte en
wachtruimte gemeenschappelijk
Hierbinnen zijn verschillende vormvarianten te onderscheiden. De
typologie is een hulpmiddel om betrokkenen in de programma- en ontwerpfase
bewust te maken van mogelijke principe oplossingen. Door hieraan de uitkomsten
uit evaluerend onderzoek toe te voegen, bijvoorbeeld de voor- en nadelen ten
aanzien van herkenbaarheid, privacy en ruimtelijke condities voor
samenwerking), kunnen betrokkenen vrij snel tot een weloverwogen keuze komen.
Tabel 4: Instrumenten om
de kwaliteit van gebouwen te meten[13] |
|||
Methode |
Bronnen |
Aspecten |
Opmerkingen |
Real
Estate Norm (REN) |
Stichting
REN, 1992, 1993 |
functionaliteit; comfort;
veiligheid; uitgewerkt
in 140 deelaspecten |
ontwikkeld
voor kantoorgebouwen; aparte REN voor bedrijfsgebouwen |
Real
Estate Norm Quick Scan (REN
QS) |
Stichting
REN, 1994 |
functionaliteit;
ruimtelijk-visuele kwaliteit; technische kwaliteit; milieu; uitgewerkt in ca
50 deelaspecten |
ontwikkeld
voor kantoorgebouwen |
Building
Quality Assessment (BQA) |
Baird
en Isaacs, 1994; Bruhns en Isaacs, 1996 |
bedrijf;
locatie; constructie; ruimte; binnenklimaat; installaties; uitgewerkt in ca
60 deelaspecten |
ontwikkeld
voor kantoorgebouwen |
Serviceability
Tools and Methods (STM) |
Davis
en Szigetti, 1996 |
werkplekken
en ruimten; onroerend goed en management; wet- en regelgeving; uitgewerkt in
108 deelaspecten |
bouwt
voort op de ORBIT-studies (Becker
et al, 1990) |
Certificatiesysteem
voor kantoorgebouwen |
Centraal
Beheer, 1993 |
Economische
factoren; technische factoren; commerciële factoren; sociale factoren; uitgewerkt
in 138 subaspecten |
ontwikkeld
voor kantoorgebouwen |
Vastgoed
Kwaliteitsanalyse (VAK) |
Feld
en Huffmeijer, 1997 |
functionele
kwaliteit; technische kwaliteit; kosten |
bouwt
voort op de REN |
Healthy
Building Quality (HBQ) |
Bergs,
1995; |
luchtkwaliteit;
verwarmingscomfort; beschikbare ruimte; privacy; licht; geluid; werkperceptie |
Vervolg
op de Building-in-use methode (Vischer, 1989); verwant aan de Toets gezond
kantoor (Rolloos et al, 1999) |
Methode |
Bronnen |
Aspecten |
Opmerkingen |
Evalueren
bij architectenbureaus |
Leenheer,
1997 |
gebruiksveiligheid;
oriëntatie; sociale interactie; gebruiksgemak; sociale veiligheid; uitzicht |
ontwikkeld
voor wonen met zorg voor ouderen |
Ouderen
in ziekenhuizen |
Luthi,
Niclaes en Van der Voordt, 1994 |
ruimtelijke
oriëntatie; sensorische kwaliteiten; veiligheid; privacy; sociaal contact |
ontwikkeld
voor ouderen in ziekenhuizen |
Werkboek
Evaluatiemethode |
Van
Wagenberg e.a., 1992 |
functionaliteit;
oriëntatie; privacy; sociaal contact |
gebruiks-
en belevingskwaliteit van algemene ziekenhuizen |
Handboek
voor Toegankelijkheid |
Wijk
e.a., 1995 |
integrale
toegankelijkheid |
voorheen
Geboden Toegang; toepasbaar op gebouwen, woningen en buitenruimten |
Seniorenlabel |
Donk,
B. van de (1994) |
Toegankelijkheid;
veiligheid |
Consumentenkeurmerk
geschikt voor alle leeftijden |
Handleiding
Opplussen |
Scherpenisse,
R. et al (1997) |
Toegankelijkheid;
veiligheid |
Aanpassen
van bestaande woningen voor alle leeftijden, inclusief ouderen |
Delftse
Checklist Sociaal Veilig Ontwerpen |
Van
der Voordt en Van Wegen, 1990, 1991 |
sociale
veiligheid, objectief en subjectief |
ontwikkeld
voor gebouwen en buitenruimten; door
de SEV uitgewerkt in een Politiekeurmerk Veilig Wonen |
VAC-Kwaliteitswijzer
|
Hilhorst,
1997 |
Bruikbaarheid,
toegankelijkheid, veiligheid, comfort |
ontwikkeld
voor woningen en de woonomgeving |
Woonkeur |
Stuurgroep
Experimenten Volkshuisvesting, 2000 |
Bruikbaarheid,
toegankelijkheid, veiligheid, comfort |
Integratie
van Seniorenlabel, Handboek voor Toegankelijkheid, VAC-Kwaliteitswijzer en
Politiekeurmerk Veilig Wonen |
Flexis |
Stichting
Bouwresearch (1996) |
Flexibiliteit
van gebouwen en installaties |
|
Genoemde methoden zijn in principe alle geschikt
om te achterhalen of het gebouw voldoet aan de doelstellingen en verwachtingen
en ook los hiervan bepaalde kwaliteiten heeft. Toegespitst op gebruikskwaliteit
zijn vooral de volgende gegevens belangrijk als indicatoren voor falen of succes:
·
Daadwerkelijk
gebruik van ruimten en voorzieningen (gebruiksfrequentie, aard van de
activiteiten, vormen van gemeenschappelijk en multifunctioneel ruimtegebruik).
·
Waardering door de
dagelijkse gebruikers, bezoekers en passanten, als zodanig en in vergelijking
met alternatieve ontwerpoplossingen.
·
De meest positieve
en negatieve kenmerken van het gebouw volgens de gebruikers.
·
Aangebrachte veranderingen
in het gebouw sinds de oplevering.
·
Verhuurbaarheid (te
ontlenen aan cijfers over leegstand, mutatiegraad, wachtlijsten, ontwikkelingen
in de huurprijs).
·
Verhuisgeneigdheid.
·
Ervaringen van beheerders.
·
Cijfers over
onderhoud, vandalisme, inbraken.
In dit hoofdstuk is uitgebreid aandacht besteed aan het evalueren van gebouwen. Naast een overzicht van mogelijke doelstellingen en evaluatie thema’s is veel aandacht besteed aan de wijze van evalueren. Meetmethoden en instrumenten zijn op een rij gezet en voorzien van commentaar. Daarmee hebben we laten zien dat er tal van handvatten beschikbaar zijn om de kwaliteit van een ontwerp of gebouw op een redelijk objectieve manier te beoordelen. Hoewel gedegen evaluaties nog steeds een uitzondering zijn, kunnen we concluderen dat de methodologische kant van Building Performance Evaluation en Post-Occupancy Evaluation het stadium van een nieuw vakgebied inmiddels is ontgroeid. Hiermee kunnen zowel studenten als docenten aan de Faculteit Bouwkunde hun voordeel doen, onder meer in de ontwerpateliers en bij het (begeleiden van) afstuderen.
Tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat een accent is gelegd bij functionele kwaliteit. Aan dit kwaliteitsaspect is vanuit een wetenschappelijke invalshoek aanzienlijk meer aandacht besteed dan aan de beoordeling van de esthetische kwaliteit. Hoewel de waardering van esthetische kwaliteit sterk subjectief is en ook altijd zal blijven, zou een nadere wetenschappelijke verkenning van criteria, definities, operationalisaties en meetmethoden ook ten aanzien van dit aspect meer helderheid kunnen geven en esthetische kwaliteit beter bespreekbaar maken. Een voorbeeld is de verdere ontwikkeling van de zogenaamde semantische differentiaal. Deze methode bestaat uit een groot aantal polaire schalen, b.v. mooi-lelijk, boeiend-saai, origineel-traditioneel, monotoon-complex. Het zou interessant zijn om een aantal recent gerealiseerde en al wat oudere gebouwen aan de hand hiervan te laten beoordelen door gebruikers, architecten, architectuurcritici en andere betrokkenen in het bouwproces. Door de uitkomsten hiervan te relateren aan ontwerpkeuzen moet het mogelijk zijn tot een verdere verwetenschappelijking van de beoordeling van vorm te komen. Hier ligt een belangrijke uitdaging voor onderzoekers vanuit de werkverbanden architectonische ontwerpen!
(op te nemen in de groslijst van literatuur
achter in het methodologieboek)
Baarda, D.B., M.P.M. de Goede (1991), Basisboek methoden en technieken. Stenfert Kroese, Leiden.
Baird, G., N. Isaacs (1994), A checklist for the performance evaluation of buildings and building services. In: Engineering for Better Building Performance. CIBSE Australia and N.Z. Third Regional Conference, Melbourne, Australia.
Baird, G., J. Gray, N. Isaacs, D. Kernohan, G. McIndoe (1996), Building Evaluation Techniques. McGraw-Hill, New York.
Barbieri, S.U., L. van
Duin, M. Lampe (1997), Plannenmap
bibliotheken. Publikatieburo Bouwkunde, Technische Universiteit Delft.
Barbieri, S.U., L. van Duin, F. Geerts (2000), Plandocumentatie theaters. Delftse Universitaire Pers.
Bechtel, R., R. Marans,
E. Michelson (1987), Methods in
Environmental and Behavioral Research. Van Nostrand Reinhold, New York.
Becker, F.D., W.R. Sims (1990, Matching building performance to organizational needs in performance of buildings and serviceability of facilities. American Society for Testing and Materials, Philadelphia.
Benes, J, J.K. Vrijling (1990), Voldoet dit gebouw? Het bepalen van functionele kwaliteit. SBR Rapport 222. Stichting Bouwresearch Rotterdam.
Bergs, J.A.(1995), De werkbare kantooromgeving. Facility Management Handboek. Module 3.1.2/E2, 22pp.
Beunder, M., P.J. Bakker (1997), Innovatief werken in kantoorgebouwen. Evaluatie van een hotelkantoor, wisselwerkplekken en activiteit gerelateerde werkplekken. Afstudeerscriptie Faculteit Bouwkunde TU Delft.
Breuer, G.S. et al (1992), Nieuwe woonzorgvoorzieningen voor ouderen. Publikatieburo Faculteit Bouwkunde TU Delft.
Bruhns, H., N. Isaacs (1996), Building Quality Assessment. In: G. Baird et al, Building Evaluation Techniques. McGraw Hill, New York, 53-58.
Centraal Beheer (1993), Certificatiesysteem voor kantoorgebouwen. Apeldoorn.
Burt, M.E. (1978), A survey of quality and value in buildings. Building Research Establishment, Watford, Surrey.
Davis, G., F. Szigetti (1996), Serviceability Tools and Methods. In: G. Baird et al, Building Evaluation Techniques. McGraw Hill, New York, 58-68.
Donk, B. van de (1994), Seniorenlabel. Consumentenkeurmerk
geschikt voor alle leeftijden. Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting,
Rotterdam
Duin, L. van, M. Polak, R. Visser (1986), Architektonische Studies. Delftse Universitaire Pers.
Hilhorst, H.L.C. (1997), VAC-Kwaliteitswijzer. Integrale visie op de gebruikskwaliteit van woning en woonomgeving. Landelijk Contact van de VAC's, Utrecht.
Hoogdalem, H. van, D.J.M. van der Voordt, H.B.R. van Wegen (1985), Comparative floorplan-analysis as a means to develop design guidelines. Journal of Environmental Psychology (5), 153-179.
Leenheer, R. (1997), Evalueren bij een architectenbureau. Inclusief een evaluatie handleiding. Afstudeerscriptie Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft.
Lüthi, P., M.N. Niclaes, D.J.M. van der Voordt (1994), Ouderen in ziekenhuizen. Problemen en
oplossingen voor bouw en inrichting. Stichting Architektenonderzoek Gebouwen Gezondheidszorg,
Amsterdam
Preiser, F.E., U. Schramm (1998). Building Performance Evaluation. Time-Saver Standards for Architectural Data. The reference of Architectural Fundamentals, 233-238.
Preiser, W.F.E., H.Z. Rabinowitz, E.T. White (1988), Post-Occupancy Evaluation. Van Nostrand Reinhold Company, New York.
Risselada, M. (1988), Raumplan versus
Plan Libre. Adolf Loos and Le Corbusier 1919-1930. Delftse Universitaire Pers.
Risselada, M. (1996), Plannenmap ‘Het ontwerp van het
geïndustrialiseerde woonhuis’. Publikatieburo Bouwkunde, Technische
Universiteit Delft.
Rolloos, M., C. Cox, R.H. de Gans (1999), Toets gezond kantoor. Facility Management Magazine. Februari 1999, 35-38.
Saariste, R., M.J.M.
Kinderdijk (1992), Nooit gebouwd Loos.
Publikatieburo Bouwkunde, Technische Universiteit Delft.
Scherpenisse, R., J.
Singelenberg, E. Nolte, J. Drenth (1997), Opplussen.
Aanpassingen voor bestaande woningen. Stuurgroep Experimenten
Volkshuivesting, Rotterdam.
Steffen, C. en D.J.M.
van der Voordt (1978), Belevingsonderzoek
stedelijk milieu. Methoden en technieken. Technische Universiteit Delft.
Stichting Bouwresearch (1996), Flexis. Communicatie over en beoordeling van flexibiliteit tussen gebouwen en installaties. ISSO/SBR, Rotterdam.
Stichting REN (1992), Real Estate Norm. Methode voor de advisering en beoordeling van kantoorlocaties en kantoorgebouwen. Nieuwegein. Tweede versie.
Stichting REN (1993), Real Estate Norm Bedrijfsgebouwen. Nieuwegein. Eerste versie.
Stichting REN (1994), Real Estate Norm Quick Scan Kantoorgebouwen. Nieuwegein. Eerste versie.
Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (2000), Woonkeur. Keurmerk integrale woonkwaliteit. Rotterdam.
Swanborn, P.G. (1996), Case-study’s. Wat, wanneer en hoe? Boom, Amsterdam.
Tettero, W. (1991), Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid. Publikatieburo Bouwkunde, Technische Universiteit Delft.
Verschuren, P. en H. Doorewaard (1995), Het ontwerpen van een onderzoek. Lemma BV, Utrecht.
Vischer, J.C. (1989), Environmental Quality in Offices. Van Nostrand Reinhold, New York.
Voordt, D.J.M. van der (1994), Van gebruik naar initiatief. Post-Occupancy Evaluation in de woningbouw. In: I. Smid en H. Priemus (red), Bewonerspreferenties: richtsnoer voor investeringen en nieuwbouw en de woningvoorraad. Delftse Universitaire pers, Delft. 43-55.
Voordt, D.J.M. van der, D. Terpstra (1995), Verpleeghuizen: varianten en alternatieven. Publikatieburo Faculteit Bouwkunde TU Delft.
Voordt, D.J.M. van der, D. Vrielink, H.B.R. van Wegen (1998), Comparative floorplan-analysis in programming and architectural design. Design Studies (18), 67-88.
Voordt, D.J.M. van der, D. Vrielink (1987), Kosten-kwaliteit wijkwelzijnsaccommodaties. Delftse Universitaire Pers.
Voordt, D.J.M. van der,
H.B.R. van Wegen (1989), Van gebruik naar
initiatief. In: L. van Duin e.a. (red), Functioneel
ontwerpen. Publikatieburo Bouwkunde TU Delft.
Voordt, D.J.M. van der, H.B.R. van Wegen (1990), Sociaal veilig ontwerpen. Checklist ten behoeve van het ontwikkelen en toetsen van (plannen voor) de gebouwde omgeving. Faculteit Bouwkunde TU Delft.
Voordt, D.J.M. van der, H.B.R. van Wegen (1991), Sociale veiligheid en gebouwde omgeving. Proefschrift. Faculteit Bouwkunde TU Delft.
Wagenberg, A.F. van, e.a. (1992), Werkboek evaluatiemethode. Technische Universiteit Eindhoven.
Wijk, M. e.a. (1998), Handboek voor Toegankelijkheid. Elsevier Bedrijfsinformatie, Doetinchem. Derde druk.
Zeisel, J. 1981), Inquiry by design. Tools for
environment-behavior research. Brooks/Cole Publishing Company, Monterey,
California.
[1] Preiser, W.F.E., H.Z. Rabinowitz en E.T. White (1988), Post-Occupancy Evaluation. Van Nostrand Reinhold Company, New York. Voordt, D.J.M. van der, en H.B.R. van Wegen (1989), Van gebruik naar initiatief. In: L. van Duin e.a. (red), Functioneel ontwerpen. Publikatieburo Bouwkunde TU Delft.
[2] Risselada, M. (1988), Raumplan versus Plan Libre. Adolf Loos and Le Corbusier 1919-1930. Delftse Universitaire Pers. Saariste, R. en M.J.M. Kinderdijk (1992), Nooit gebouwd Loos. Publikatieburo Bouwkunde, TU Delft. Saariste, R. en M.J.M. Kinderdijk (1992), Nooit gebouwd Loos. Publikatieburo Bouwkunde, Technische Universiteit Delft. Barbieri, S.U., L. van Duin, M. Lampe (1997), Plannenmap bibliotheken. Publikatieburo Bouwkunde, TU Delft. Barbieri, S.U., L. van Duin, F. Geerts (2000), Plandocumentatie theaters. Delftse Universitaire Pers. Duin, L. van et al (1986), Architektonische studies. Delftse Universitaire Pers. Tettero, W. (1991), Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Architectonische studies nr. 7. Publikatieburo Bouwkunde TU Delft.
Voor een korte bespreking zie de bijdrage van Lans en Van der Voordt over beschrijvend onderzoek.
[3]
Preiser, F.E. en U. Schramm (1998). Building Performance Evaluation.
Time-Saver Standards for Architectural Data. The reference of Architectural
Fundamentals, 233-238.
[4] Preiser, W.F.E., H.Z. Rabinowitz en E.T. White (1988), Post-Occupancy Evaluation. Van Nostrand Reinhold Company, New York. Benes, J, en J.K. Vrijling (1990), Voldoet dit gebouw? Het bepalen van functionele kwaliteit. SBR Rapport 222. Stichting Bouwresearch Rotterdam. Stichting REN (1992), Real Estate Norm. Methode voor de advisering en beoordeling van kantoorlocaties en kantoorgebouwen. Nieuwegein. Tweede versie. Stichting REN (1993), Real Estate Norm Bedrijfsgebouwen. Nieuwegein. Eerste versie. Stichting REN (1994), Real Estate Norm Quick Scan Kantoorgebouwen. Nieuwegein. Eerste versie.
[5] Burt, M.E. (1978), A survey of quality and value in buildings.
Building Research Establishment, Watford, Surrey.
[6] Voordt, D.J.M. van der, en D. Vrielink (1987), Kosten-kwaliteit wijkwelzijnsaccommodaties. Delftse Universitaire Pers.
[7] Beunder, M. en P.J. Bakker (1997), Innovatief werken in kantoorgebouwen. Evaluatie van een hotelkantoor, wisselwerkplekken en activiteit gerelateerde werkplekken. Afstudeerscriptie Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft.
[8] Breuer, G.S. et al (1992), Nieuwe woonzorgvoorzieningen voor ouderen. Publikatieburo Faculteit Bouwkunde TU Delft. Voordt, D.J.M. van der, en D. Terpstra (1995), Verpleeghuizen: varianten en alternatieven. Publikatieburo Faculteit Bouwkunde TU Delft.
[9]
Bechtel, R., R. Marans
en E. Michelson (1987), Methods in
Environmental and Behavioral Research. Van Nostrand Reinhold, New
York. Baarda, D.B. en M.P.M. de Goede
(1996), Basisboek methoden en technieken.
Stenfert Kroese, Leiden. Swanborn, P.G. (1996), Case-study’s. Wat, wanneer en hoe? Boom, Amsterdam. Verschuren, P.
en H. Doorewaard (1995), Het ontwerpen
van een onderzoek. Lemma BV, Utrecht. Steffen, C. en D.J.M. van der Voordt
(1978), Belevingsonderzoek stedelijk
milieu. Methoden en technieken. Technische Universiteit Delft. Zeisel, J.
1981), Inquiry by design. Tools for
environment-behavior research. Brooks/Cole Publishing Company, Monterey,
California.
[10] Hoogdalem, H. van, D.J.M. van der Voordt en H.B.R. van Wegen (1985), Comparative floorplan-analysis as a means to develop design guidelines. Journal of Environmental Psychology (5), 153-179.
[11] Voordt, D.J.M. van der, D. Vrielink en H.B.R. van Wegen (1998), Comparative floorplan-analysis in programming and architectural design. Design Studies (18), 67-88.
[12] Hoogdalem, H. van, D.J.M. van der Voordt en H.B.R. van Wegen (1981), Ruimtelijk-functionele analyse van gezondheidscentra. Onderzoekprocedure en proefonderzoek. Centrum voor Architectuuronderzoek, Faculteit Bouwkunde TU Delft.
[13] Voor de volledige omschrijving van de referenties - auteur(s), titel, uitgever, plaats van uitgave - verwijzen we naar de literatuurlijst achterin dit boek.