1         Concept en Type
!Leupen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bernard Leupen

 

1.1    Hoe wordt de vorm aan een ontwerp gegeven? 97

1.2    Terugkerende ordeningsprincipes kunnen leiden tot toepassing van typen              98

1.3    Het concept heeft geen vorm............................ 99

1.4    Het klassieke systeem op de proef gesteld. 99

1.5    Het concept organiseert ontwerpkeuzen.... 100

1.6    Het type, drie theaters als voorbeeld............ 100

1.7    Het begrip type beweegt zich tussen woord en schema 101

1.8    Het begrip Type volgens Quatremère de Quincy                102

1.9    Samenhang tussen type en concept............. 102

1.10  Bibliografie.......................................................... 102

 


1.1        Hoe wordt de vorm aan een ontwerp gegeven?

Lang is ons voorgehouden dat de vorm uit de functie voortkomt. Met name onder de functionalisten heerste deze opvatting. Maar als de functie rechtstreeks tot de vorm leidt hoe is het dan mogelijk dat er voor een opgave zoveel verschillende oplossingen zijn[1]. Zelfs in de hoogtijdagen van het functionalisme resulteerde een en dezelfde opgave in een reeks veelvormige ontwerpen zoals ondermeer de resultaten van de prijsvraag voor goedkope arbeiderswoningen uit 1936 tonen[2]. Voor een deel zijn de verschillen mogelijk toe te schrijven aan een verschil in inzicht of interpretatie van de opgave, van het programma. Als het verschil in interpretatie de enige oorzaak van de verschillen tussen de ontwerpen zou zijn dan zou, bij een gelijke interpretatie van een zelfde programma de uitkomst van het ontwerp gelijkvormig zijn. De vraag die rest is: hoe genereert het programma vorm of concreter hoe volgt de vorm van een slaapkamer uit de functie slapen.

 

Van den Broek

Van Lochem

Prijsvraaginzendingen Goedkope arbeiderswoningen

Een functionalist zal uitleggen dat deze vorm het gevolg is van nauwgezette analyses van alle handelingen die bij de functie slapen behoren. De maten en oppervlakten die uit deze analyse volgen zouden dan tot de ideale vorm van de slaapkamer moeten leiden en zo ook voor de keuken, de woonkamer, etc. Het resultaat is een reeks rechthoekige dozen waar de optelsom van de maten in passen. Een soort minimum envelop maar nog geen architectonische oplossing. Wat is er bijvoorbeeld mis aan de slaapkamer die architect Goff ontworpen heeft voor een woonhuis in Aurora (Illinois). Waarom zou deze in een kwart bolsegment geplaatste slaapkamer niet de functie volgen?

 

In de redenatie dat de vorm als vanzelf uit de functie volgt worden twee momenten in het ontwerpproces over het hoofd gezien[3]. Ten eerste is er het reeds genoemde moment; de interpretatie van de opgave. Ten tweede is er een moment waarop vorm en ordening bepaald worden. Beide zijn momenten waarop de architect actief keuzen maakt.

 

Woonhuis in Aurora, ontworpen door Goff.

De slaapkamer is in het bovenste halve bolsegment gesitueerd.

 

De eerste essentiële keuze worden gemaakt bij de interpretatie van de opdracht en het ontwikkelen van een visie op het programma in samenhang met de locatie. In veel gevallen en zeker in het verleden was de interpretatie van de opgave een vanzelfsprekende handeling. Er was sprake van conventies; een gegeven programma op een aangewezen plek diende men zo te behandelen. Zo had men dat op de academie geleerd of deed men dat in een bepaalde streek al jaren. De toenemende complexiteit van de opgaven en voorhanden zijnde bouwtechnieken maken een eigen interpretatie echter noodzakelijk. Een eigen interpretatie die voortkomt uit een achterliggende gedachte, visie of concept. Het begrip concept wordt hierna nader uitgewerkt.

1.2        Terugkerende ordeningsprincipes kunnen leiden tot toe­passing van typen

Heeft de interpretatie eenmaal plaatsgevonden dan zal het ordenen en het geven van vorm in grote lijnen zich ontwikkelen in een proces van zoeken, veronderstellen en toetsen. Zoeken naar een ordeningsprincipe en naar een vorm waarvan men veronderstelt dat deze bij de opgave past om vervolgens het resultaat te toetsen aan hun werking in de praktijk. Daarvoor gelden al eeuwen lang de zelfde criteria. Vitruvius sprak over 'duurzaamheid, doelmatigheid en uiterlijk schoon'[4].

De vorm kan in principe afkomstig zijn uit de wereld van de geometrie of uit de vrije natuur, welke in laatste instantie weer te herleiden valt tot de geometrie. Als er sprake is van steeds terugkerende ordeningsprincipes of vormstructuren dan kan er sprake zijn van de toepassing van een type. Uit ervaring weten we dat er bepaalde vormen, schema’s of modellen bestaan die bruikbaarder zijn dan andere. Met name daar waar er sprake is van herhaling of nauw omschreven programma’s (woningbouw, theaters, gevangenissen, etc.) ziet men regelmatig dezelfde principes terugkeren

 

Schematische weergave van de fasen en invloeden van het ontwerp-proces.

1.3        Het concept heeft geen vorm

Het begrip concept heeft zich in de laatste decennia een duidelijke plaats in de architectuurtheorie verworven. Wat houdt het begrip concept in relatie tot de architectuur in? Voordat ik die vraag beantwoord zal ik eerst aangeven waarom in de hedendaagse architectuur een concept überhaupt een belangrijke rol speelt.

Koolhaas zegt er in een interview het volgende over:

'Het begrip 'concept' vind ik heel moeilijk. Toen ik zelf les gaf, vond ik het moeilijk om uit te leggen wat een concept is, en of het nodig is. Ik vind het nu absoluut nodig. Het concept is een thema dat ten grondslag ligt aan een ontwerp. Het is in één zin samen te vatten. Het is heel primitief, maar het is toch een toetsing van je ontwerp[5].'

 

En Nouvel zegt over dit begrip

'I am always able to describe with enormous precision any of my projects in five written pages. It simply happens like that, and it is essential. But at the same time, there is a moment in the process where the argument is there and I have no longer the need to keep talking about it, because the essential is to fix the concept. This is the moment when through a sort of miracle, other things will be produced, The work becomes more plastic; memory and attention take over.''[6]

 

Ook Steven Holl benadrukt de noodzaak van een concept om samenhang in het ontwerp te bewerkstelligen.[7]

Vanaf de renaissance tot eind vorige eeuw speelden concepten in de zin zoals wij er nu over spreken geen enkele rol. De discussie ging in de eerste plaats over de toepassing van de juiste stijl. Als men het over stijl heeft dan denkt men meestal in de eerste plaats aan de verschijningsvorm, de vorm van de gebruikte elementen en de verschillen in decoratie. Maar er is een tweede, onderliggend systeem aan stijl te onderkennen. De kunsthistoricus Emil Kaufmann duidt dit systeem aan met het begrip architectonisch systeem[8]. Het architectonisch systeem beschrijft de structuur van de tot een bepaalde stijl gerekende ontwerpen, de manier waarop men de elementen samenvoegt en ordent en geeft aan welk instrumentarium daarbij is ingezet en gehanteerd.

De ordening en compositie van gebouwen werden behoudens uitzonderingen waar ik nu niet op inga, in hoge mate bepaald door het heersende architectonisch systeem. Tot aan het begin van deze eeuw stond dit onderliggende systeem nauwelijks ter discussie.

1.4        Het klassieke systeem op de proef gesteld

Rond de vorige eeuwwisseling beginnen diverse architecten langzamerhand aan de wortels van het systeem zelf te sleutelen. Horta ondergraaft de symmetrie, Loos doet een aanval op de ornamentiek, Le Corbusier herdefinieert de klassieke compositieregels, Rietveld en Mies van der Rohe breken de ruimte open.

 

Horta, Plattegrond met verschoven assen,

 eigen woonhuis.

Loos, voorgevel Huis Moller

 

Zo ontwikkelt zich langzaam maar zeker een nieuwe architectuur, die gekenmerkt wordt door de afwezigheid van een samenhangend architectonisch systeem. Ook Le Corbusier is er met de vijf punten en de Modulor niet in geslaagd een nieuw en algemeen aanvaardt architectonisch systeem te creëren. Hoewel in vele creaties van moderne architecten nog elementen van het klassieke architectonisch systeem zijn terug te vinden, wordt het programma tot hoofdzaak verheven. Terwijl transparantie, schijnbare gewichtloosheid en machine-esthetiek tot het basisidioom van de Modernen behoren lijkt ieder nieuw ontwerp op zoek naar zijn eigen legitimatie, naar zijn eigen concept.

 

Le Corbusier, voorgevel Villa Stein

Rietveld, Schröderhuis, open hoek.

1.5        Het concept organiseert ontwerpkeuzen

In de tijd dat er nog een gemeenschappelijke opvatting heerste over een architectonisch systeem had de architect een vanzelfsprekende richtlijn bij het maken van al die talrijke architectonische keuzen waar een ontwerper voor staat. Keuzen die betrekking hebben op maat, proportie, ritmiek, ordening, compositie, opbouw toepassing van materialen, etc.

 

Dat ieder ontwerp naar zijn eigen legitimatie of wel zijn eigen concept verlangt heeft niet alleen te maken met vernieuwingsdrang van architecten, het is mede een gevolg van de toename aan complexiteit aan bouwopgaven en voorhanden zijnde materialen en technieken.

 

Een concept hoeft zich nog niet uit te spreken over de vorm van het uiteindelijke ontwerp, het doet in de eerste plaats uitspraken over het idee, het karakter en de oplossingsrichting. Het concept geeft uitdrukking aan de grondgedachte achter een ontwerp, het geeft richting aan de ontwerpkeuzes en sluit tegelijkertijd varianten uit, het organiseert bij wijze van spreken de ontwerpkeuzes[9].

1.6        Het type, drie theaters als voorbeeld

Zoals hiervoor al gesteld is weten we uit ervaring dat er bepaalde vormen, schema’s of modellen zijn die bruikbaarder zijn dan andere. Met name daar waar er sprake is van herhaling of nauw omschreven programma’s (woningbouw, theaters, gevangenissen etc.) ziet men regelmatig dezelfde principes terugkeren. Met dit soort ervaringen betreden we het domein van de typologie.

Ter illustratie zijn hier drie theaters afgebeeld. Het Bayreuth Festspielhaus van Gottfried Semper (1872), het Stadstheater Essen van Alvar Aalto (1983-1988) en het Danstheater in Den Haag van Rem Koolhaas/OMA, (1980-1987). Wat hebben deze drie theaters gemeenschappelijk? De architecturen van deze drie theaters zijn zo verschillend dat de overeenkomst onmogelijk daarin kan liggen. Een nadere bestudering van de structuur van deze drie ontwerpen toont een overeenkomstige opbouw van deze theaters op twee punten. Ten eerste is in alle drie de gevallen sprake van een relatie tussen toneel en zaal via een zo geheten proscenium of wel een lijst. Vanaf de zaal kijkt men via een lijst naar het toneel. De lijst is afsluitbaar middels het doek. In tegenstelling tot het klassieke Griekse theater kijkt de toeschouwer naar het toneel als naar een kijkdoos. Een tweede overeenkomst schuilt in de opbouw van de zaal, het auditorium. Hoewel de verschijningsvorm ook hier telkens weer anders is hebben deze drie zalen gemeen dat het publiek plaats neemt op een oplopend vlak. De zaal heeft een schelpvormige vloer waardoor iedere toeschouwer een goed zicht op het toneel gegarandeerd wordt.

 

Aalto, plattegrond theater in Essen.

Rossi, plattegrond van theater in Genua.

OMA, plattegrond danstheater Den Haag. Semper, plattegrond Festspielhuis te Bayreuth en typologisch schema dat voor alle vier de theaters geldt.

1.7        Het begrip type beweegt zich tussen woord en schema

Dit lijkt vanzelfsprekend maar tot aan het ontwerp dat Semper voor het Festspielhaus in Bayreuth maakte was het vanzelfsprekend dat een groot deel van het publiek en met name diegenen die uit de hogere standen afkomstig waren in de loges plaatsnamen, loges welke gesitueerd waren op hoefijzervomige balkons rond een zaal met een vlakke vloer. Een deel van deze loges was zodanig gesitueerd dat men eerder elkaar dan het toneel kon waarnemen. Dat was voor een belangrijk deel dan ook precies de reden waarom men in de achttiende en negentiende eeuw naar het theater ging, om te zien en gezien te worden. Hetgeen zich op het toneel afspeelde was bijzaak.

 

 

Plattegrond van het Scala te Milaan, een voorbeeld van een negentiende eeuws theater.

 

Op het moment dat hij Semper de opdracht gaf om een theater te bouwen waar de uitvoering op het toneel hoofdzaak was rekende Wagner resoluut af met dit principe. Sindsdien is het schelpvormige auditorium een begrip dat vele malen toegepast werd, zo ook in de door Aalto, Rossi en Koolhaas ontworpen theaters. De overeenkomstige organisatie van de ruimten - de formele grondstructuur - kunnen we ook aanduiden met het begrip type. In dit geval gaat het goed beschouwd om twee typen die deze drie theaters delen; het lijsttoneel en de schelpvormige of Bayreuth zaal. De overeenkomsten die deze drie theaters bezitten zijn samen te vatten in een schema dat de formele grondstructuur van de overeenkomstige principes weergeeft.  Zo een schema noemen we een typologisch schema. Dit schema is een weergave van het type, maar let wel, dit schema is niet het type zelf. Het begrip type beweegt zich tussen het schema en de woorden, de taal, in dit geval het schelpvormig theater en het lijsttoneel.

1.8        Het begrip Type volgens Quatremère de Quincy

De Franse architectuurtheoreticus en encyclopedist Quatremère de Quincy gaf eind achttiende eeuw een heldere definitie voor het begrip type. Hij definieerde dit begrip door het te plaatsen tegenover het begrip model.

 

'Het woord type wordt soms als synoniem voor het woord model gebruikt, hoewel het verschil tussen beide gemakkelijk te begrijpen valt. Het woord type duidt niet zozeer op het beeld van een te concipiëren of volledig na te bootsen object, dan wel op het idee van een element dat zelf als richtlijn moet dienen voor het model (...). Het model is een object dat, in de praktische uitvoering van de kunst, als zodanig moet worden herhaald; het type daarentegen is een object, waarnaar een ieder werken kan concipiëren die helemaal niet op elkaar hoeven te lijken. Alles is nauwkeurig en gegeven in het model, alles is min of meer vaag in het type. Ook zien we dat het nabootsen van typen niet ook maar iets heeft dat het gevoel en de geest kunnen herkennen, noch kan worden tegengesproken door vooroordelen of onwetendheid.

Overal ter wereld is de gangbare bouwkunst ontstaan uit reeds bestaande kiemen. Alles heeft een voorgeschiedenis. Niets komt uit niets voort, op geen enkel gebied, en dat geldt voor alle menselijke vindingen. We zien dan ook dat al deze vindingen in weerwil van achteraf ondergane wijzigingen hun basisprincipe steeds zichtbaar steeds waarneembaar voor gevoel en rede bewaard hebben. Dit basisprincipe vormt de kern waarom alle ontwikkelingen en vormvariaties waartoe het object zich leent worden gegroepeerd en geordend.[10]'

 

De Italiaanse architectuurhistoricus  Argan werkte de definitie van Quatremère de Quincy verder uit.

 

A second important aspect when designing from typologies is the relationship between design decisions. This brings us to the question of typological levels. A typological level can be regarded as a scale of planning in which the design decisions present a unified system of choices. The number of typological levels (or layers) in a design is not dictated beforehand but can be specified according to the complexity of the object and the modus operandi of the designer. Argan, for example, distinguishes three such levels in a building:

 

       1   the configuration of the whole building,

       2   the major elements of construction

       3   the decorative elements (facade, separating walls, stairs,..)[11]

1.9        Samenhang tussen type en concept

Tenslotte kan de vraag gesteld worden wat type en concept met elkaar te maken hebben. Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk gesteld is, zijn de begrippen concept en type met verschillende fasen van het ontwerpproces verbonden. Zo beschouwd lijken deze begrippen dus weinig met elkaar te maken te hebben. Het is echter mogelijk dat de keuze van een bepaald type onderdeel is van het concept. Dit is ondermeer het geval bij het concept dat MVRDV gebruikt bij hun ontwerp voor de drie portiersloges. Hier is het archetypische huis een basisbestanddeel van het door hen gehanteerde concept. Ook is het mogelijk dat de keuze van het type een directe consequentie van het concept is. In sommige gevallen is de grens tussen type of concept ook niet scherp te trekken. Zo is de Unité als gebouw een object dat zich op de grens tussen concept (een woonwijk op zijn kant geplaatst op pilotis) en een type (een schijfvormig gebouw geplaatst op pilotis) beweegt. De eerste beschrijving is abstracter en verwijst nog niet naar een formele grondstructuur, dit in tegenstelling tot de tweede omschrijving. Van het schijfvormig gebouw op pilotis is de formele grondstructuur te definiëren en eventueel in een schema te vatten.

1.10    Bibliografie

Argan, G. C. (1991). Het Concept Van Architectonische Typologie. in: Architectuurfragmenten, L. v. Duin. Delft, Publicatiebureau Bouwkunde.

 

Holl, S. (1980). “The Alphabetical city.” Pamphlet, 1980, (5).

 

Kaufmann, E. (1955). Architecture in the age of reason. Harvard, Harvard University Press.

 

Leupen, B., Bisscheroux, Niek (1984). Interview Rem Koolhaas. in: Integratiekollege IJ-plein, B. Leupen. Delft, Bouwkunde TUD.

Leupen, B., C Grafe, M Lampe, N Körnig, P De Zeeuw. (1993). Ontwerp en Analyse. Rotterdam, Uitgeverij 010.

 

Ottenhof, F. (1981). Goedkope arbeiderswoningen (1936). Amsterdam, Van Gennep.

 

Quincy, Q. d. (1788-1825). Architecture Encyclopedie methodique. deel III. Parijs, x.

 

Sullivan, L. (1956 (1924)). The Autobiograpy of an Idea. New-York, Dover.

 

Vitruvius (1997). Handboek bouwkunde. Amsterdam, Athenaeum - Polak & Van Gennep.

 

Zaera, A. (1994). “Incorporating: Interview with Jean Nouvel.” El Croquis, 1994, 65/66,: 8-57.


 



[1] Het idee dat de opgave de vorm genereert, heeft ook een hele generatie CAAD specialisten bezig gehouden.

[2] Ottenhof, Goedkope arbeiderswoningen (1936) (1981),

[3] Hier moet opgemerkt worden dat Sullivan met zijn credo Form follows function niet de bedoeling heeft gehad dat de vorm automatisch uit de functie voortkomt. In zijn optiek dient men een zodanige vorm te kiezen die het beste aansluit bij de functie Sullivan, The Autobiograpy of an Idea (1956 (1924)), .

[4] Vitruvius, Handboek bouwkunde (1997), Nederlandse vertaling, pp.38

[5] Leupen, Interview Rem Koolhaas (1984), pp. 51

[6] Zaera, Incorporating: Interview with Jean Nouvel (1994), pp. 17

[7] Holl, The Alphabetical city (1980), pp 71

[8] Kaufmann, Architecture in the age of reason (1955), pp. 75 e.v.

[9] Leupen, Ontwerp en Analyse (1993), pp. 13.

[10] Quincy, Architecture Encyclopedie methodique. deel III (1788-1825),

[11] Argan, Het Concept Van Architectonische Typologie (1991),