Wetenschap is een kunst;
welke wetenschap is bouwkunst?
Liber amici teneri
Prof.dr.ir. Taeke M. de Jong
bij het afscheid van Dirk Frieling als hoogleraar Ontwerpen Stad en Regio
op 13 juni 2003
|
Stellingen
D |
it boekje van een jongere vriend is de bewerking van een lezing die ik in 1999 hield voor een illuster genootschap voor culturele samenwerking in Den Haag. Het is niet meer dan een verzameling stellingen. Enkele heb ik zo vaak tegenover mijn oudere vriend verdedigd, dat ze hem zullen vervelen. Zij zijn bedoeld als herinnering aan onze wonderbaarlijke samenwerking.
Ik hoop echter dat er ook enkele zijn die hem zullen ergeren, hetgeen hem tot voortgaand contact dwingt. Zonder dat contact resten mij immers de spreekwoordelijke geraniums.
Het meest recente debat vond plaats op 11 april toen ik hem mijn toekomstorgel[1] toonde. Daarin staat bestuur boven cultuur. Ik kan mij immers geen bestuur voorstellen zonder onderliggende cultuur. Als een volk geen collectief concept heeft van zijn dictator of parlement, is er geen bestuur. Voor Frieling staat Kunst als onbestuurbaar onderdeel van cultuur echter boven bestuur. Ik wil nu demonstreren dat dit een ander ‘boven’ is.
Dit zijn mijn stellingen:
1 Cultuur is de
verzameling onuitgesproken vooronderstellingen bij communicatie
2 Kunst, technologie en wetenschap zijn
rimpelingen aan de grenzen van cultuur
3 Kunst die alleen bestaande voorstellingen
bevestigt is kitsch
5 Wetenschap vooronderstelt poëzie
6 Wetenschap is méér dan administratie
7 Techniek vooronderstelt beeldende kunst
8 De categorieën van Vitruvius zijn onderling
onvergelijkbaar
9 Technologie combineert het onvergelijkbare.
11 Wetenschap, bestuur en ontwerp reduceren
de werkelijkheid anders
12 Er zijn reducties naar aard en plaats in
ruimte en tijd
13 De legenda is het vocabulaire van de
ontwerper
14 Kunst herverkavelt onze voorstelling
15 Technologie is een vorm van expressionisme
16 Toekomsten variëren met de planhorizon
17 Een rubuust bouwkundig ontwerp trotseert
functiewisseling
18 Het ontwerp vergt middelengerichte
experimenten
19 Bouwen is samenwerken met de aarde
20 De grondslag van oikologie en ontwerp is
contextgebonden differentiatie
21 Wetenschap vooronderstelt kunst
22 Zijn is een vooronderstelling en dus een
voorstelling
23 Verzamelingen zijn vooronderstellingen
24 Oorzakelijkheid vooronderstelt
voorwaardelijkheid
25 Technisch denken is voorwaardelijk denken
in mogelijkheden
26 Men kan niet onbeperkt van
vooronderstellingen wisselen
27 De wetenschap van het ontwerpen moet niet
generaliseren maar genereren.
C |
ommunicatie produceert cultuur en is dus in deze voorstelling van zaken zelf geen cultuur, taal wel. Pas wanneer communicatie leidt tot collectieve concepten, behoren de gedane uitspraken tot de cultuur van spreker en toehoorders. Communicatie, kunst, technologie en wetenschap balanceren op de rand van dit cultuurbegrip. Zij produceren cultuur, ook materiële cultuur, doordat zij concepten produceren die voortaan bij elke volgende communicatie stilzwijgend kunnen zijn voorondersteld. Als concepten gerealiseerd worden, zoals in de stedebouw en architectuur, worden zij als context van ons leven een stilzwijgende vooronderstelling.
K |
unst, technologie en wetenschap doen echter tegelijkertijd nog iets anders: ze halen ook bestaande vooronderstellingen onderuit. In die zin zijn het rimpelingen aan de grenzen van cultuur. In die beweging met golven en dalen aan de grens ontstaat iets, maar er vervalt ook iets, er wordt ook iets weggenomen uit onze collectieve voorstellingswereld.
Kunst is niet alleen traditie, zij brusqueert ook ingesleten, vanzelfsprekende, en daardoor voor velen niet eens meer waarneembare, collectieve voorstellingen om er andere voor terug te geven. Zoals het eeuwig naakt in de beeldende kunst de kleren van de keizer toont, kleedt zij ons uit om ons met onszelf en met de wereld in het oorspronkelijk reine te brengen, onszelf en de wereld weer te zien zoals wij als borelingen waren. Zonder brutale avant-garde ontstaat slechts herhaling die ons voorstellingsvermogen niet uitdaagt.
W |
at dan mist, is creativiteit. Boelen[2] beweert dat creativiteit altijd de ontkenning van tenminste één algemeen aanvaarde vooronderstelling vergt. Kunst moet voorstellen, wat eerder niet voorstelbaar was. Het is in die zin maakwerk, poièsis, poëzie. Het oefent het voorstellingsvermogen om vervolgens ons soms of sommigen van ons in staat te stellen tot stoutmoedige vooronderstellingen, hypothesen. Het zijn gewijzigde vooronderstellingen ten aanzien van het mogelijke, het waarschijnlijke en het wenselijke die ons tot daden kunnen motiveren.
I |
n dit verband is de Griekse en Latijnse vertaling van de Nederlandse uitdrukking 'uit-treding', 'uit zijn bol gaan' of 'uit zijn dak gaan', vol betekenis. Ek-stasis en ex-sistentie zijn in principe hetzelfde woord. Zij gaan gepaard met en-thousiasme en in-spiratie, weer dezelfde woorden in Grieks en Latijn, nu voor begeestering: letterlijk het intreden van de god (theos), de geest (spiritus). Dat is volgens Eckhart[3] een leegte, volgens de existentialisten een ontkenning van het dagelijkse leven aan haar grens, een néant[4], een vernietiging én geboorte, dat wil zeggen een opening. De beheerste vormen van uittreding en inspiratie, expressie en impressie, zijn beide nodig voor nieuwe gezichtspunten, het op een ander been gezet worden, het ver-staan, het ver-stand, letterlijk de epi-stèmè.
W |
etenschap vooronderstelt deze marginale groeifunctie aan de grenzen van de bestaande cultuur. Zonder poëzie zou de wetenschap bijvoorbeeld niet over een laboratorium voor nieuwe taal beschikken, zonder beeldende kunst niet over een ruimtelaboratorium, zonder muziek niet over experimenteeruimte voor ons tijdsbesef. Ook wetenschap zelf houdt zich - zij het in engere zin - bezig met vernieuwing van ons voorstellingsvermogen. Wetenschap bestaat uit het falsificeren van bestaande, soms algemeen aanvaarde, hypothesen en het maken en verifiëren van nieuwe. De eerste taak, het falsificeren, is een vorm van ontmythologisering die bij Thales van Milete begon. De tweede taak: het bouwen en onderbouwen van nieuwe vooronderstellingen, hypo-thesen die op grond van de bestaande mythen onvoorstelbaar waren, is daaraan nauw verbonden.
H |
et woord 'rimpeling' is dan ook gekozen om aan te geven dat kunst en wetenschap uit de verzameling van collectieve vooronderstellingen beide iets weghalen, maar ook nieuwe vooronderstellingen en voorstellingen toevoegen. Het verzamelen, opslaan, bewaren en statistisch toegankelijk houden van feiten is dus in deze visie geen actieve wetenschap, maar administratie. Er zijn veel Faculteiten in dit land die opleiden tot administrateur in citaten. Hoe belangrijk ook voor de wetenschap, het is niet de wetenschap zelf, die immers aan de fronten van kennis en kunde dient te staan. Het is ten opzichte van de wetenschap wat kitsch is ten opzichte van kunst: onontkoombaar, lucratief, maar niet het eigenlijke werk.
T |
echniek, of liever technologie, staat tussen kunst en wetenschap in. De oude Grieken maakten nog weinig onderscheid. Technè betekende zowel kunst als kunde.
De bouwkunst kan zich, als toegepaste kunstvorm en anders dan andere kunstvormen, niet van de bouwtechniek losmaken. Dat is in de afgelopen twee eeuwen opnieuw gebleken. Het functionalisme en het structuralisme in de bouwkunde van twintigste eeuw, getuigen van een nadruk op bruikbaarheid en stevigheid om hun eigen schoonheid. Die tweeduizend jaar oude driedeling van Romeinse bouwmeester Vitruvius[5] in utilitas. firmitas en venustas van het bouwkundige métier, is eigenlijk nooit weggeweest. De Ruimtelijke Ordening benut haar weer in de criteria van gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde. Wat is met deze eeuwige driedeling toch aan de hand?
M |
en kan iets niet steviger dan bruikbaar maken of mooier dan stevig. Er bestaan kennelijk onvergelijkbare en dus onafweegbare begrippen die niet met de categorieën van Kant[6] tot wetenschap te dwingen zijn. Rood en rond kan men ook niet vergelijken. Men kan niet zeggen dat iets roder is dan rond. 'Roder dan rond' is geen wetenschappelijke, hoogstens een poëtische uitspraak. Daarmee kan het een eye-opener zijn, een herverkaveling van bestaande begripsafbakeningen. Betekende poièsis niet oorspronkelijk maakwerk?
O |
p hoeveel punten empirie de techniek ook ondersteunt, dáárbij kan zij niet helpen. Empirische wetenschap kan slechts in vergelijkbare categorieën, variabelen, denken. Statistiek, en zelfs de hele wiskunde, is de wetenschap van het gelijke, het generaliseerbare. Om vergelijkbare categorieën te krijgen, moet men de veelvormige werkelijkheid disciplinair verdelen in sectoren met eigen vaktermen, dat wil zeggen 'vergelijkbaarheden'.
|
Deze divergente, multidiciplinaire zoektocht leidt tot monodisciplinaire verdieping, maar moet tenslotte in elk technologisch ontwerpproject weer interdisciplinair convergeren. Het ontwerpen combineert onvergelijkbaarheden zoals de Vitruviaanse en introduceert verschil met het tot op heden ervaarbare, het empirisch beschrijfelijke, verleden. |
K |
opiëren of stempelen is geen ontwerpen, maar het doortrekken van een trend. Als een ontwerp voorspelbaar is, is het geen ontwerp meer, maar een voorspelling.
Het wordt nu tijd om het toekomstbegrip te deconstrueren in mogelijke, waarschijnlijke en wenselijke toekomsten.
In onderstaande figuur is aangegeven dat de verzameling waarschijnlijke toekomsten niet buiten de verzameling mogelijke toekomsten kan treden, ook al gaan de prognoses jaar na jaar "op drift". Tussen beide in en deels buiten het mogelijke (1, fictie) ligt de verzameling van wenselijke toekomsten. Sommige van hen zijn waarschijnlijk (2), de meeste niet (3). Een deel van de waarschijnlijke toekomsten is niet wenselijk (4). Er zijn voorts tal van ecotechnologische mogelijkheden die (nog) niet waarschijnlijk en wenselijk zijn (5). Deze categorie onwaarschijnlijke toekomsten kunnen wij niet voorspellen, wij moeten ze ontwerpen. Op deze categorie zal ik in het bijzonder de nadruk leggen, omdat de waarschijnlijke toekomsten uit het oogpunt van milieu uiterst somber zijn. Onze belangrijkste hoop is gelegen in onwaarschijnlijke, maar wel mogelijke toekomsten.
|
|
D |
eze drie toekomstoriëntaties komen globaal overeen met de oriëntaties van wetenschappers (waarschijnlijke toekomsten), bestuurders (collectief wenselijke toekomsten) en ontwerpers (mogelijke toekomsten). Ietwat gechargeerd kan men zeggen dat hierin ook een verschil ligt tussen doctorandi, meesters en ingenieurs. In elk geval is er een verschil in taalspel tussen hen die iets willen maken, hen die iets willen weten en hen die tot afspraken willen komen.
H |
et verschil in wijze van spreken en denken tussen hen die geacht worden te voorspellen, te beslissen en te ontwerpen kan worden geanalyseerd door na te gaan op welke wijze elk de werkelijkheid reduceert:
Taalspelen kunnen kennen kiezen
Modaliteten mogelijk waarschijnlijk wenselijk
Sectoren techniek wetenschap bestuur
Activiteiten ontwerp prognose beleid
Reducties naar:
aard Legenda Variabelen Agenda
plaats en/of tijdstip Toleranties Relaties Afspraken
De beleidmaker reduceert de problemen tot enkele agendapunten en tracht consensus te bereiken in afspraken waarin plaats en tijd van handeling zijn vastgelegd.
De wetenschapper reduceert de werkelijkheid in variabelen, maar neemt er geen genoegen mee dat een variabele elke willekeurige waarde kan aannemen. Hij zoekt naar relaties tussen de variabelen om ze naar plaats en/of tijd in hun bewegingsvrijheid te kunnen beperken teneinde meer precieze voorspellingen te kunnen doen.[7]
A |
ls de ontwerper de legenda van zijn tekening vastlegt, bijvoorbeeld rood voor stedelijk gebied, geel voor landbouw, blauw voor water, dan reduceert hij daarmee de variatie binnen het stedelijk gebied, de landbouw en het water. De legenda is het vocabulaire van de tekening. Woorden en legenda-eenheden zijn inwendig homogeen. Als hij zijn tekening in voor‑onder‑stelde legenda‑eenheden ontwerpt kiest hij eerst globaal en later meer precies hun locatie en vorm (spreidingstoestand). Gedurende het ontwerpproces verkleint hij de toleranties van het ontwerp ten behoeve van de uitvoerbaarheid.
E |
en de kunstenaar? Sinds het impressionisme morrelt de beeldenden kunst aan de eenheid van kleur en object. Volgens Peter Struycken[8] worden pas sindsdien vorm en kleur ontkoppeld. 'Contouren vervagen en ook het palet van het ene object hoeft niet noodzakelijk van dat van het andere te verschillen.' Het academisme dat eraan voorafging hanteerde al sinds de oudheid een objectgebonden palet dat slechts naar licht en donker werd gemodelleerd. De grenzen van wat men stilzwijgend als object zag, worden in het impressionisme verlegd om vormvrije sensaties zoals wind, tijd, temperatuur, warmte, licht en schittering uitdrukbaar te maken. Ook de pointillistische dichters schuiven bleke woorden blozend uit hun context waardoor woordvormen hun betekenis aan elkaar overdragen.
E |
ven is alles context, maar die ontgrenzing wordt onmiddellijk expressionistisch benut om vervolgens de werkelijkheid naar eigen hand te zetten. Men moet in de werkelijkheid iets anders zien dan wat er is, om te kunnen ontwerpen. Daarin schuilt het belang van een kunstzinnig oog voor een ontwerper, een techneut. Kunst is het laboratorium voor functie- en betekenisoverdracht en dus voor nieuwe begrips- en conceptvorming in andere contexten en toekomsten. Dit is ook de rol van de metafoor, letterlijk over-drager, in de huidige architectuur en stedebouw.
D |
e ruimtelijke, ecologische, technische, economische, culturele en bestuurlijke verledens en toekomsten variëren met een verschillende periodiciteit. De waarschijnlijke toekomsten en hun resulterende tijdsbeeld hangen af van de uitgangspunten van de voorspelling en de impact die men de verschillende aspecten toedicht.
|
A |
rchitectuur en stedebouw die van gebruik en beleving kunnen wisselen met de tijd zijn 'duurzaam' in de werkelijke betekenis van dit misbruikte woord. Dit inzicht relativeert het programma van eisen als richtinggevend voor de vormgeving. Veeleer is het aantal denkbare programma's van eisen en beeldfuncties waaraan het ontwerp ooit kan beantwoorden (de 'robuustheid' van het ontwerp) maatgevend. Doelgericht functionalisme is, in het ontwerpen waarbij het aantal doelen exponentiëel stijgt met de afschrijvingstermijn en kwadratisch met de oppervlakte waarover het ontwerp zich uitspreekt, een slechte raadgever.
D |
e eerste methodologiecommissie van de Faculteit Bouwkunde Delft heeft dan ook al in 1990 onderscheid gemaakt tussen doel- en middelengericht ontwerpen. Relatief monofunctionele gebouwen kunnen doelgericht worden ontworpen, maar voor multifunctionele bouwwerken zoals huizen, buurten, wijken, steden kan men beter met hulp van moeilijk overdraagbare ervaring (intuïtie) experimenteel tewerk gaan. Varieert men bij doelgericht ontwerp de doelen om te zien welke middelen daartoe geëigend zijn, bij het middelengericht ontwerp varieert men de middelen om te zien welke doelen daarmee gebaat kunnen zijn. In een wiskundige formulering is de ene keer het doel de onafhankelijk variabele, de andere keer het middel:
doelgericht:
middelen=f(doelen)
middelengericht:
doelen=f(middelen)
D |
e aarde is het meest omvattende middel van bouwkundig ontwerp. Daarom is bouwkunde een vorm van oikologie (huiskunde), waarvan ook de oikonomie (huishoudkunde) deel uitmaakt. De landschapsarchitectuur is dan ook in de afgelopen jaren een belangrijke inspiratiebron gebleken voor het architectonisch en stedebouwkundig ontwerp. Landschapsarchitecten zoals Riek Bakker, Adriaan Geuze en Rob Sijmons zijn in hun legenda en voorstellingsvermogen minder belemmerd door doelgericht functionele categorieën dan hun collega's die huizen en steden ontwerpen. Zij hebben daardoor in de universiteit meer aandacht kunnen geven aan de ontwerpmiddelen (zie het werk van Steenbergen en Reh) die in het topografisch-culturele erfgoed afleesbaar zijn. De systematische transformatie van de topografie, het daarop getekende ontwerp en zijn effect[10] staan bij dit soort onderzoek centraal.
V |
erschil wordt gegenereerd, het verdwijnt bij generaliseren. Dat is kort gezegd het methodologische probleem van ontwerpen op universitair niveau. Het probleem is in de ecologische wetenschap bekend, omdat de levende have van deze aarde een onbegrijpelijke diversiteit toont. Iedere poging tot generalisatie lijdt schipbreuk omdat er zoveel soorten zijn en binnen elke soort evenveel varianten als exemplaren. Vervolgens is hun gedrag en invloed afhankelijk van de context, en die varieert nog eens per plek op aarde. Zo is ook het bouwkundig object in zijn werking afhankelijk van zijn ruimtelijke, ecologische, technische, economische, culturele en bestuurlijke context en ook deze varieert per plek. Elke universitaire poging tot bouwkundige typologie lijdt schipbreuk als de opleiding weer een ontwerper aflevert die bij zijn afstuderen trots een nieuw type presenteert. En daarin moet zij of hij gestimuleerd worden! De potentiële vormverscheidenheid van de bouwkunde is groter dan die van elke andere, per definitie minder multifunctionele, technologie. Ons voorstellingsvermogen schiet tekort als de poièsis daarin niet aanhoudend stimuleert.
D |
e titel: 'Wetenschap is een kunst; welke wetenschap is bouwkunst?' bestaat uit een stelling en een vraag. De stelling ontkent impliciet dat kunst en wetenschap een tegenstelling vormen. Ik heb dus bijvoorbeeld niet gekozen voor de gesuggereerde titel "Architectuur, kunst of wetenschap?' omdat dat een tegenstelling zou kunnen vooronderstellen die ik niet onderschrijf. Wetenschap wordt hier zelfs geponeerd als bijzondere vorm van kunst. Het omgekeerde wordt niet beweerd, integendeel: kunst is niet altijd wetenschap. Deze asymmetrie komt ook tot uitdrukking wanneer men zegt: 'wetenschap vooronderstelt kunst'[11].
O |
ok in de vergelijking van beide uitspraken, en dus op een hoger abstractieniveau, de vergelijking tussen 'is' en 'vooronderstelt', is opnieuw asymmetrie aan de orde. Het classificerende 'is een' kan altijd vervangen worden door het lossere 'vooronderstelt', maar niet omgekeerd. In toenemende abstractie kan men zulke asymmetrieën als onderstaand verbeelden.
Deze diagrammen representeren hier slechts de test 'als ik mij A kan voorstellen zonder B, maar B niet zonder A, dan is A voorwaarde voor B'.[12] Deze technische voorwaardelijkheid is een meer omvattende voorwaardelijkheid dan de logische voorwaardelijkheden 'als...dan', 'dan…als' of 'dan en alleen dan als' ('desda'). Men kan ook zeggen: A is voorondersteld bij B. Hieruit blijkt dat een vooronderstelling een voorwaarde is en wel voor de voorstelbaarheid van B.
|
M |
en kan zo'n vooronderstellingenschema soms (niet altijd) ook als verzameling-diagram (Venn-diagram) beschouwen. Hier suggereren zij geen verder onderling verband dan onderlinge voorstelbaarheid. Deze voorbeelden tonen slechts dat op elk abstractieniveau de onderlinge voorstelbaarheid van twee begrippen (onverschillig of het nu werkwoorden, zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden zijn), kan worden getoetst. Het is onder meer een middel om begrippen ten opzichte van elkaar te 'plaatsen' voordat men ze vastlegt in definities, en om te voorkomen dat als tegenstelling wordt gezien wat in deze voorwaardelijke zin geen tegenstelling is. Zo was het voor mij een ontdekking dat 'objectief' (of 'intersubjectief') subjectief vooronderstelt en niet omgekeerd insluit, maar ook niet uitsluit.
O |
orzaak en voorwaarde verhouden zich op deze manier tot elkaar als waarschijnlijkheid (of in engere zin: noodzakelijkheid) en mogelijkheid (zie het schema op blz. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.). Een oorzaak is immers altijd voorwaarde dat iets gebeurt, maar een voorwaarde is niet altijd oorzaak van een gebeurtenis.
|
|
C |
ultuur is voor mensen een even vanzelfsprekende, moeilijk bespreekbare context als water voor een vis. Het is moeilijk een vis uit te leggen wat water is, zonder hem boven water te halen en het aan te wijzen. Als wij een vis deze technische voorwaarde voor zijn leven konden uitleggen, zou hij zich een habitat op het land kunnen bouwen zoals mensen dat buiten hun geboorteland Afrika en zelfs in de ruimte hebben gedaan. Het verwisselen van een vanzelfsprekende vooronderstelling omtrent het wonen door een ongebruikelijke vooronderstelling, vormt een uitbreiding van ons voorstellingsvermogen en kan het ontwerp van nieuwe technische voorwaarden oproepen. Het daaruit ontwikkelde huis is echter geen oorzaak van een huishouden, maar één van zijn voorwaarden. Pas als alle andere voorwaarden voor een huishouding zijn vervuld, kan het bouwen van het huis als laatst toegevoegde voorwaarde de oorzaak zijn van het huishouden. Het causaliteitsbegrip wordt door het voorwaardelijke denken in de bredere context van het mogelijke geplaatst.
E |
en mens heeft niet genoeg benen om elke keer op een ander been gezet te worden. Voorlopers gaan daarin soms te ver, men kan ze niet meer bijbenen, ver-staan, ze raken onbegrepen, ongrijpbaar, soms 'hun tijd vooruit'. Het contact met de cultuur gaat verloren, de golf aan het oppervlak spat uitéén en verdampt, de deining ebt weg. De metafoor van een rimpeling aan de oppervlakte vooronderstelt impliciet ook dat er onder die oppervlakte een volume onaangeroerd blijft. Voor de deelnemers aan artistieke en wetenschappelijke communicatie moet een massa aan collectieve, onuitgesproken en vanzelfsprekende vooronderstellingen, zoals alleen al een taal, intact blijven ter wille van de verstaanbaarheid.
E |
mpirie is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor het ontwerpend onderzoek. De exploratie van het mogelijke vergt méér. Soms is dat het combineren van bekende oplossingen tot een nieuwe oplossing, maar ontwerpen kan meer zijn dan combineren. Door empirici wordt het ontwerp wel als hypothese gezien. In de empirisch-wetenschappelijke methode is het opstellen van hypothesen 'vrij', niet aan toetsbare methoden gebonden. Als het vormen van een hypothese echter 95% van de intellectuele inspanning in beslag neemt, betekent dat dan dat ontwerpen een voorwetenschappelijke activiteit is? Daarmee zou een ontwerpopleiding op universitair niveau zijn rechtvaardiging missen. De wetenschap van het ontwerpen vergt een stap terug uit de modaliteit van het waarschijnlijke en causaal verklaarbare in de modaliteit van het mogelijke en voorwaardelijke
[1] www.bk.tudelft.nl/urbanism/team publications 2003 FutureImpactOrgan.exe
[2] Boelen, Clarifying presuppositions in design, voorgenomen proefschrift, TUDelft, Faculteit Bouwkunde.
[3] Maas (red.), Van God houden als van niemand, preken van meester Eckhart, Gottmer, Haarlem, 1975
[4] Sartre, L' être et le néant
[5] Vitruvius, The ten books on
architecture, Dover publications, New York, 1960
[6] Kant, Kritik der reinen Vernunft, Riga, 1787
[7] Jong, T.M. de (1992) Kleine methodologie voor ontwerpend onderzoek (Meppel) Boom
[8] Peter Struycken, 'De impressionistische doorbraak' in: De Jong (red.), 'Essays over variatie', Publicatiebureau Bouwkunde, TUDelft, 1996, ISBN 90-5269-209-2
[9] Margurerite Yourcenar, Hardrianus' gedenkschriften, Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1987
[10] Taeke de Jong, Systematische transformaties in het getekende ontwerp en hun effect, Diesrede TUDelft 1995
[11] Deze stelling heb ik mijns inziens sluitend bewezen in stelling 1.16 vanTaeke M. de Jong, Kleine methodologie voor ontwerpend onderzoek, Boom, Meppel, 1992
[12] Jong, T.M. de (1992) Kleine methodologie voor ontwerpend onderzoek (Meppel) Boom onderwerpt ca. 200 begrippen uit techniek en wetenschap aan deze test.