Het belang van ecologie voor bouwkundig
ontwerpen en omgekeerd
Het bouwkundig
ontwerpen, de meest contextgevoelige vorm van ontwerpen aan de TUDelft, vindt
zijn empirische tegenhanger in de ecologie (huiskunde), contextwetenschap bij
uitstek. Tal van andere disciplines (Environmental Psychology, Social Ecology,
Cultural Ecology e.d.) hebben de ecologie van ruimtelijke relaties als
voorbeeld genomen om meer afgebakende wetenschapsgebieden tijdruimtelijk te
duiden.
Beide
contextwetenschappen kampen door de grote rol van het unieke (zeldzame) object
in een unieke context met het empirisch-wetenschappelijke ideaal van generaliseerbaarheid.
Zo is de evolutie niet te begrijpen vanuit een statistische gemiddelde, maar
juist uit de overleving van het uitzonderlijke bij contextwisselingen. Dat
geldt ook voor de evolutie van een ontwerp. Door H. Hertzberger (2002) is
welsprekend aangetoond hoe belangrijk selectieve contextwisseling is in het
creatieve proces dat tot een ontwerp leidt. De onvolledigheid van het
empirisch-statistische model worden in de ecologie onder meer aan de orde
gesteld door U. Dieckmann, R. Law and J.A.J. Metz (2000), in de
ontwerpwetenschap door T.M.d. Jong and D.J.M.v.d. Voordt (2002). Behalve vanuit
de ecologie en ontwerpwetenschap worden vanuit de universitaire bedrijfskunde
door M.J.v. Riemsdijk (1999) twijfels geuit en vanuit de literatuursociologie
worden door P. Bourdieu (1994) interessante alternatieven aangedragen
(veldtheorie). Bourdieu’s veldtheorie lijkt nu in het eerste, derde en vijfde
jaar Bouwkunde te zijn geconcretiseerd in het computerprogramma
FutureImpact.exe dat onderzoekvoorstellen voor ontwerp(gerelateerde) projecten
genereert.
De eerste
hoogleraar ecologie aan de Faculteit Bouwkunde, C.G. van Leeuwen, legde echter
ook een intrinsieke relatie met het ontwerpen door zowel een biotoop als een
gebouw of stad te interpreteren als verzameling selectoren, combinaties van
scheiding en verbinding die unieke spreidingstoestanden en contexten genereren.
Hij gaf een eenvoudige classificatie van selectiemechanismen, op elk
schaalniveau interpreteerbaar. Dit werd in zijn colleges met enthousiasme door de
bouwkundestudenten onmiddellijk herkend in de ontwerptekening: elke getrokken
lijn is een scheiding en/of verbinding. Ramen, deuren, liften, wegen, kanalen,
bruggen, stuwen en sluizen zijn selectoren.
In de
werktuigbouw ontwikkelde W.G. Rodenacker (1970) terzelfdertijd een vorm van
methodisch construeren op basis van soortgelijke selectoren, die het ontwerpen
van mechanische, hydraulische en electrische werktuigen op overeenkomstige
leest schoeiden.
Tot Van C.G.
Leeuwen (1971) was in het ontwerpen altijd de nadruk blijven liggen bij de
vraag ‘waartussen scheiden of verbinden?’ (binnen-buiten, groen-steen, wand-raam).
Daarna kreeg de vraag ‘hoe’ een nieuwe operationalisering. Deze vraag komt
vooral aan de orde bij grenzen waarbij de overgang zelf aanzienlijk ruimte
inneemt, ‘vage grenzen’ (gradiënten), zoals eerder in de architectuur bepleit
door Van A.E.v. Eyck, P. Parin and F. Morgenthaler (1968) als ‘inbetween
realm’. Van Eyck toonde daartoe op een van zijn colleges een deur die als stoel
dienst deed. Zulke vage grenzen stelden de taxonomische plantensociologie sinds
J. Braun-Blanquet (1964) voor indelingsdilemma’s. Van Leeuwen richtte zich nu
juist op de grensmilieus als centraal ecologisch probleem. Dit maakte zijn
ecologie-opvatting zowel los van de Nijmeegse plantensociologen zoals V.
Westhoff and A.J.d. Held (1975) als van de fysisch georiënteerde Leidse
systeemecologen sinds L.G.M. Baas Becking (1934). Deze stonden volgens de
analyse van M.D.T.M.d. Jong (2002) sinds de oprichting van het RijksInstituut
voor Natuurbeheer (omstreeks 1960) op onduidelijke wijze tegenover elkaar. Van
Leeuwen had echter als pendelaar tussen beide een elegante ‘derde’ weg gevonden
die in lijnvormige zones getekend kon worden (de gradiëntenkaart). De
gradiëntenkaart in de 2de Nota Ruimtelijke Ordening waarin de
ontwerpbijdrage domineerde R.D. RPD (1966) werd met enthousiasme door de
ontwerpwereld aanvaard. Met een wonderlijke manoeuvre staat de verbindende
relatie loodrecht op de scheidende (grondparadox van de ruimtelijke ordening)
sinds D.d. Bruin, D. Hamhuis, L.v. Nieuwenhuize, W. Overmars, D. Sijmons and F.
Vera (1987) voorop als ‘Ecologische Infrastructuur’.
Van Leeuwen kreeg
een eredoctoraat voor zijn ‘relatietheorie’ in Groningen en zijn werk gold in
1987 nog als nationaal uitgangspunt voor milieu-effectrapportage bij B.
Opperman and I.d.r. Vries (1987). Inmiddels was echter in hetzelfde Groningen P.B.
Sloep (1983) gepromoveerd op kritische kanttekeningen bij de relatietheorie van
Van Leeuwen. Sloep uitte vanuit zijn wiskundige achtergrond een aantal
methodologische twijfels die volgens M.D.T.M.d. Jong (2002) evengoed op de
andere ecologiescholen van toepassing is. Van Leeuwen kon in Delft niet zo’n
massa empirische materiaal leveren als in Nijmegen werd gegenereerd ter
ondersteuning van de plantensociologische taxonomie, waarin de uitzonderingen
van het lage land gemakshalve werd verwaarloosd. Al stond zijn veldkennis
bekend als ‘fenomenaal’, het ontbrak Van Leeuwen in Delft aan menskracht voor noeste
documentatie.
Het
Rijksnatuurbeleid zwichtte binnen enkele jaren voor de stroom van
plantensociologische publicaties uit Nijmegen en Wageningen (Alterra), waar J.H.J.
Schaminee, A.H.F. Stortelder and V. Westhoff (1995) het plantensociologische
systeem met de enorme werkkracht, detaillering en computermatige verwerking van
wetenschappelijk erfgenaam Schaminee verfijnde en vernieuwde. Dit leidde tot de
natuurdoeltypenbenadering beschreven door D. Bal, H.M. Beije, Y.R. Hoogeveen,
S.R.J. Jansen and P.J.v.d. Reest (1995). Het was een voorbeeld van de
bestuurlijk aantrekkelijke operationele benadering waarvoor Van Leeuwen
gewaarschuwd had door een minder doelgerichte en minder voorspelbare, maar
effectievere conditionele benadering te bepleiten. Terreinbeheerders gingen
ontbrekende doelsoorten importeren. Van Leeuwens gelijk werd bovendien in de
Provincie Zuid-Holland duidelijk door P.H.M.A. Clausman and A.J.d. Held (1984)
met één van de medeauteurs van V. Westhoff and A.J.d. Held (1969) van het
eerste uur. In dit zeer nauwgezette onderzoek bleek het aantal plantensociologische
typen tot onwerkbare aantallen te moeten worden uitgebreid om de ecologische
werkelijkheid van het internationaal belangrijke lage land te kunnen
beschrijven.
In Delft bleef de
fascinatie voor de door Van Leeuwen gelegde direkte relatie met het ontwerpen
bestaan. C.A.J. Duijvestein (1993) en S.P. Tjallingii (1996) maakten de
systeemtheoretische variant van het ‘ecodivice’ dat Van Leeuwen met Van Wirdum
had nagelaten aan gangbare milieudoelstellingen in het bouwen dienstbaar. Het
ecodevice voegt aan de systeemtheoretische begrippen input en output de
selectiemechanismen ‘niet in’ en ‘niet uit’ toe. Toch is de systeemtheorie nog
sterk causaal-empirisch bepaald, reden tot reserves bij Van Leeuwen, die wel
een meer conditionele benadering bepleitte, maar deze niet kon
operationaliseren voor het ontwerp. T.M.d. Jong (1988) richtte zich op deze
operationalisering en reduceerde de methodologische complicaties van Van
Leeuwens latere werk door een schaalgeleding die thans in het
stedebouwonderwijs gangbaar geworden is. Daarmee werd in T.M.d. Jong (1995) het
ongrijpbare contextbegrip voor ontwerpers en ecologen hanteerbaar en voor de
TU-gemeenschap (voor Bouwkunde lucratief) begrijpelijk: elk schaalniveau is
context voor andere schaalniveaus als men korrel en kader van het onderzoek
vastlegt, zie T.M.d. Jong (2001). Operationele dilemma’s kunnen nu worden
vermeden door condities met een voorwaardelijke analyse te ordenen volgens T.M.d.
Jong (1992). Dit werd onder meer de grondslag voor de dakpansgewijze
(voorwaardelijke) opbouw van modulen in het probleemgestuurde ontwerponderwijs
van de jaren ’90, een educatieve rationaliteit sinds J. Piaget and X. Inhelder
(1948) die nu ontbreekt.
Er kwam een technische,
Delfts-Eindhovense verbreding van de Leidse milieudefinitie in C.A.J.
Duijvestein, T.M.d. Jong, P. Schmidt, J.A. Wisse and L.W.J.L. Hendriks (1993):
‘de verzameling voorwaarden voor het leven’. Door substitutie van ‘leven’
(plantaardig, dierlijk, menselijk) en ‘voorwaarde’ (bestuurlijke, culturele,
economische, technische, ecologische en tijdruimtelijke) in deze
milieudefinitie, kan het milieubegrip per onderzoek gespecificeerd worden. Het
begrip ‘voorwaarde’ bleek bovendien bruikbaar als ontwerpgerichte uitbreiding
van het empirische oorzaakbegrip, respectievelijk toepasbaar op ontwerpend
mogelijke en empirisch waarschijnlijke toekomsten. Daarmee zijn tal van schijnbare
tegenstellingen overbrugd.
Met de
schaalgeleding werd het mogelijk de verschillende ecologieën die M.D.T.M.d.
Jong (2002) had ontrafeld een eigen plaats te geven in T.M.d. Jong Living with life (2002). Het
voorwaardelijkheidsbeginsel ordende tal van ontwerpopvattingen in T.M.d. Jong
and D.J.M.v.d. Voordt (2002) en de stadsecologisch-civieltechnische grondslagen
van het stedebouwkundig ontwerpen in T.M.d. Jong Sun, wind, water, earth, life and living by design (2003).
Tegenover het door Van Leeuwen gekritiseerde operationele (oorzakelijk) denken
staat nu een scala van wetenschappelijk te verantwoorden conditionele
(voorwaardelijke) redeneerlijnen open.
Door
schaalgeleding blijkt ook het stedebouwkundige en architectonische vormbegrip
interpreteerbaar als spreidingstoestand van legenda-eenheden in de tekening. Na
de systeemecologie van E.P. Odum (1971) en de aanhoudende kritiek op de
systeembenadering gaan toonaangevende standaardwerken in de ecologie als C.J.
Krebs (1994) en M. Begon, J.L. Harper and C.R. Townsend (1996) uit van de
ecologiedefinitie ‘distribution and abundance of species’, geintroduceerd door H.G.
Andrewartha (1961). Vorm als spreidingstoestand maakt de ontwerptekening
toegankelijk als wetenschappelijk document. Het schaalgelede contextbegrip
maakt haar terugzoekbaar in een interactief beeldarchief. In T.M.d. Jong and
C.M. Ravesloot (1995) is bovendien een op ecologische inzichten gebaseerde
operationalisatie van beeldkwaliteit ontwikkeld in het voetspoor van G.D.
Birkhoff (1933) en M. Bense (1954). Deze auteurs hebben weinig invloed gehad
bij gebrek aan schaalgeleding van hun beschouwing. Deze interpretatie van
beeldkwaliteit als functie van variatie geeft aanleiding tot hypothesen omtrent
de wijze waarop ons neurofysiologische systeem evolutie-ecologisch is ontstaan,
zodat een beter begrip van zijn eisen mogelijk wordt.
Sinds 1992 is een
omvangrijke inventarisatie (met een index van 6000 soortnamen) van de
stedelijke biodiversiteit van Zoetermeer gedocumenteerd in T.M.d. Jong and J.
Vos (1995, (1998, (2000, (2003). Deze stadsecologische monitoring en andere
zoals door T. Denters, R. Ruesink and B. Vreeken (1994) bieden het niet eerder
in gewenst detail beschikbare materiaal om ‘ecologisch’ gebouwde wijken op hun
effect te beoordelen. Twijfels aan dit effect zijn verwoord in T.M.d. Jong Milieuwinst en milieuverlies door bouwen
(2003). Daarin wordt als alternatief optimalisatie van de vergeten eigen
ecologische winst door bouwen vooropgesteld. Tot nu toe heeft analyse van het
effect van maatregelen voor duurzaam bouwen naar basiscriteria van menselijke
gezondheid en biodiversiteit ontbroken. G. Klunder (2002) komt tot een rendement
van 5 à 30% voor verschillende woningcategorieën, maar deze ramingen zijn
grotendeels gebaseerd op energiewinst. Energieschaarste kan echter volgens de
berekeningen van T.M.d. Jong In het licht
van de zon is ons energieverbruik verwaarloosbaar (2002) geen duurzaam
ecologisch probleem zijn. De CO2-problematiek is dat wel, maar deze
wordt vooral in stand gehouden door de octrooihouders van photovoltaïsche
cellendie de publiciteit van inspanningen met marginaal effect belonen. De CO2-problematiek
leidt echter volgens hydrologen tot een veel riskanter overlevingsperspectief
voor het lage deel van Nederland van 100 tot 500 jaar.
We leven in een
tijd met vergrote aandacht voor veiligheid ten koste van aandacht voor het
milieu. Het tijdschift Milieukunde en de Natuur- en Milieustatistieken van het
CBS worden opgeheven, de subsidies op zonnecellen afgeschaft, de hoogleraar
Ecologie bij Civiele Techniek (Donse) ontslagen. Men zal vragen naar het effect
van natuur- en milieumaatregelen. De risicobenadering is in deze periode van
bezuinigingen hereikt in Milieu-en_Natuurplanbureau (2003). Er blijkt een groot
verschil in risicobeleving en werkelijke risico’s, vergroot door het accent van
de media voor zeldzame ongelukken. Voor risico-analyse is onlangs naast Hale
een nieuwe hoogleraar benoemd, hier ligt de grootste kans voor het verder
brengen van omgevingswetenschappen in universitair verband, maar risico is kans
x effect. Dit veronderstelt een degelijke onderbouwing van effect-analyse.
Bibliografie
Andrewartha, H.G. (1961) Introduction to the Study of Animal Populations (Chicago) University
of Chicago Press.
Baas Becking, L.G.M. (1934) Geobiologie of inleiding tot de milieukunde (Den Haag) W.P. van
Stockum&Zoon N.V. (Leerstoelbibliotheek).
Bal, D., Beije, H.M., Hoogeveen, Y.R., Jansen,
S.R.J. and Reest, P.J.v.d. (1995) Handboek
natuurdoeltypen in Nederland (Wageningen) Informatie en
kenniscentr.nat.beh.LNV (Leerstoelbibliotheek).
Begon, M., Harper, J.L. and Townsend, C.R. (1996) Ecology (Oxford) Blackwell Science
(Leerstoelbibliotheek).
Bense, M. (1954) Aesthetica (Stuttgart) Deutsche Verlags-Anstalt.
Birkhoff, G.D. (1933) Aesthetic measure (Cambridge, Mass.) Harvard University Press.
Bourdieu, P. (1994) De regels van de kunst. Wording en structuur van het literaire veld
(Amsterdam) Van Gennep ISBN
90-6012-972-5 (Leerstoelbibliotheek).
Braun-Blanquet, J. (1964) Pflanzensoziologie (New York) Springer-verlag
(Leerstoelbibliotheek).
Bruin, D.d., Hamhuis, D., Nieuwenhuize, L.v.,
Overmars, W., Sijmons, D. and Vera, F. (1987) Ooiveaar. De toekomst van het rivierengebied (Arnhem) Stichting
Gelderse Milieufederatie ISBN 90 72010
01 9 (Leerstoelbibliotheek).
Clausman, P.H.M.A. and Held, A.J.d. (1984) Het vegetatieonderzoek van de provincie
Zuid-Holland. Algemeen rapport (Den Haag) Provinciale Planologische Dienst
Zuid-Holland (Leerstoelbibliotheek).
Denters, T., Ruesink, R. and Vreeken, B. (1994) Van Muurbloem tot Straatmadelief. Wilde
planten in en rond Amsterdam (Utrecht) KNNV uitgeverij ISBN 90-5011-065-7 (Leerstoelbibliotheek).
Dieckmann, U., Law, R. and Metz, J.A.J. (2000) The Geometry of Ecological Interactions:
Simplifying Spatial Complexity (Cambridge) Cambridge University Press
(Leerstoelbibliotheek).
Duijvestein, C.A.J. (1993) Denken in Systemen Ontwerpen in Varianten (Delft) Publicatiebureau
Bouwkunde ISBN 90-5269-132-0
(Leerstoelbibliotheek).
Duijvestein, C.A.J., Jong, T.M.d., Schmidt, P.,
Wisse, J.A. and Hendriks, L.W.J.L. (1993) Begrippen
rond bouwen en milieu (Rotterdam) Stichting Bouwresearch
(Leerstoelbibliotheek).
Eyck, A.E.v., Parin, P. and Morgenthaler, F.
(1968) Ecology in Design / Kaleidoscope
of the mind / Miracle of Moderation / Image of Ourselves (Philadelphia)
Graduate School of fine arts, University of Pensylvania.
Hertzberger, H. (2002) Creating space of thought in: T. M. d. Jong and D. J. M. v. d.
Voordt Ways to research and study urban,
architectural and technological design (Delft) Delft University Press.
Jong, M.D.T.M.d. (2002) Scheidslijnen in het denken over Natuurbeheer in Nederland. Een
genealogie van vier ecologische theorieen. (Deft) DUP Science
(Leerstoelbibliotheek).
Jong, T.M.d. (1988) Inleiding Milieuplanning. Intreerede (Delft) TUD
(Leerstoelbibliotheek).
Jong, T.M.d. (1992) Kleine methodologie voor ontwerpend onderzoek (Meppel) Boom
(Leerstoelbibliotheek).
Jong, T.M.d. (1995) Systematische transformaties in het getekende ontwerp en hun effect,
Diësrede ter gelegenheid van de 153ste diës natalis van de Technische
Universiteit Delft (Delft) Publicatiebureau Bouwkunde, Faculteit Bouwkunde
TUDelft, artikelnummer 1152 URL www.bk.tudelft.nl/urbanism/TEAM
(Leerstoelbibliotheek).
Jong, T.M.d. (2001) Schaalgeleding in de Stadsecologie (Zoetermeer) TUDelft
(Leerstoelbibliotheek).
Jong, T.M.d. (2002) In het licht van de zon is ons energieverbruik verwaarloosbaar, Conference
(Location) TUD Faculteit Bouwkunde URL www.bk.tudelft.nl/urbanism/TEAM.
Jong, T.M.d. (2002) Living with life Biotope City, Conference (Location) TUE, Faculteit
Bouwkunde URL www.bk.tudelft.nl/urbanism/TEAM.
Jong, T.M.d. (2003) Milieuwinst en milieuverlies door bouwen in: J. J. P. Boersema, T.;
Straaten, J. van; Bertels, J. De oogst
van het milieu (Amsterdam) Boom: 320-340
(Leerstoelbibliotheek).
Jong, T.M.d. (2003) Sun, wind, water, earth, life and living by design (Zoetermeer)
(Leerstoelbibliotheek).
Jong, T.M.d. and Ravesloot, C.M. (1995) Beeldkwaliteitsplan Stadsdeel 'De Baarsjes'
Amsterdam (Zoetermeer) assignment Stadsdeel De Baarsjes Amsterdam to MESO.
Jong, T.M.d. and Voordt, D.J.M.v.d., Eds. (2002) Ways to study and research urban,
architectural and technical design (Delft) DUP Science.
Jong, T.M.d. and Vos, J., Eds. (1995) Kwartaalbericht KNNV Zoetermeer 1-10
(Zoetermeer) KNNV Zoetermeer.
Jong, T.M.d. and Vos, J., Eds. (1998) Kwartaalbericht KNNV Zoetermeer 11-20
(Zoetermeer) KNNV Zoetermeer.
Jong, T.M.d. and Vos, J., Eds. (2000) Kwartaalbericht KNNV Zoetermeer 21-30
(Zoetermeer) KNNV Zoetermeer.
Jong, T.M.d. and Vos, J., Eds. (2003) Kwartaalbericht Natuurgroep Zoetermeer
31-40 (Zoetermeer) Natuurgroep Zoetermeer.
Klunder, G. (2002) Hoe milieuvriendelijk is duurzaam bouwen. De milieubelasting van
woningen gekwantificeerd (Delft) DUP Science ISBN 90-407-2343-5 URL www.library.tudelft.nl/dup/
(Leerstoelbibliotheek).
Krebs, C.J. (1994) Ecology The Experimental Analysis of Distribution and Abundance
(New York) Harper Collings College Publishers (Leerstoelbibliotheek).
Leeuwen, C.G. (1971) Ekologie (Delft) Technische Universiteit Delft, faculteit Bouwkunde
(Leerstoelbibliotheek).
Milieu-en_Natuurplanbureau (2003) Nuchter omgaan met risico's (Bilthoven)
RIVM.
Odum, E.P. (1971) Fundamentals of ecology (Philadelphia) W.B. Saunders Company
(Leerstoelbibliotheek).
Opperman, B. and Vries, I.d.r. (1987) Milieueffectrapportage 23, effectrapportage
voor planten, dieren en ecosystemen (Den Haag) Ministerie van VROM
(Leerstoelbibliotheek).
Piaget, J. and Inhelder, X. (1948) La rèpresentation de l'espace chez l'enfant
(Parijs) Presses Universitaires de France (Leerstoelbibliotheek).
Riemsdijk, M.J.v., Ed. (1999) Dilemma's in de bedrijfskundige wetenschap (Assen) Van Gorcum ISBN 90 232 3414 6.
Rodenacker, W.G. (1970) Methodisches Konstruieren (Berlin / Heidelberg / New York)
Springer-Verlag (Leerstoelbibliotheek).
RPD, R.D. (1966) Tweede nota Ruimtelijke ordening. (Verkorte uitgave)
('s-Gravenhage): jan-50
(Micro-archief).
Schaminee, J.H.J., Stortelder, A.H.F. and
Westhoff, V. (1995) De vegetatie van
Nederland deel 1. Grondslagen, methoden en toepassingen (Leiden) Opulus
press (Leerstoelbibliotheek).
Sloep, P.B. (1983) Patronen in het denken over vegetaties. Een kritische beschouwing over
de relatietheorie (Groningen) Stichting Drukkerij C. Regenboog.
Tjallingii, S.P. (1996) Ecological Conditions: strategies and structures in environmental
planning (Wageningen) DLO Institute for Forestry and Nature Research
1996 ISBN 9080111236
(Leerstoelbibliotheek).
Westhoff, V. and Held, A.J.d. (1969) Plantengemeenschappen in Nederland
(Zutphen) Thieme.
Westhoff, V. and Held, A.J.d. (1975) Plantengemeenschappen in Nederland
(Zutphen) B.V. W.J. Thieme & Cie
ISBN 90-03-92860-6.