1         Criteria voor weten-schappelijk onderzoek en ontwerp
!Voordt; Jong

 

Taeke de Jong, Theo van der Voordt

 

1.1    Onderzoek........................................................................................................... 2

1.2    Een definitie van wetenschap......................................................................... 2

1.3    Criteria voor empirie......................................................................................... 2

1.4    Empirie en ontwerp........................................................................................... 4

1.5    Verschillen.......................................................................................................... 5

1.6    Ontwerp als wetenschap................................................................................. 5

1.7    Ontwerpbeoordeling achteraf......................................................................... 6

1.8    De tekening als wetenschappelijk beoordeelbaar document................. 7

1.9    Effectanalyses.................................................................................................... 8

1.10  Beoordeling van ontwerpge-richte onderzoekprojecten vooraf........... 10

1.11  Tot besluit......................................................................................................... 11

 


"Onderzoek doen we op ons bureau, de resultaten liggen vast in onze ontwerpen."

 

Deze reactie valt vaak te horen als ontwerpdocenten gevraagd wordt naar hun onderzoeksoutput. Is ontwerpen dan hetzelfde als onderzoek? Is een ontwerp het product van wetenschappelijke arbeid, vergelijkbaar met een onderzoeksrapport? Wanneer wel, wanneer niet? Deze vragen houden de gemoederen danig bezig, zowel binnen als buiten de Faculteit Bouwkunde. Op de website van de Design Research Society (DRS) is een levendige discussie gaande over wat ontwerponderzoek nu precies is en wanneer een ontwerp(er) in aanmerking komt voor een doctorsgraad[a]. Dezelfde vragen stonden centraal op het EAAE congres dat Bouwkunde in 1996 organiseerde over het thema Doctorates in Design + Architecture.[b] Om een antwoord op dit soort vragen te vinden, bespreken wij eerst kort de gebruikelijke eisen aan wetenschappelijk onderzoek. Vervolgens gaan wij in op de overeenkomsten en verschillen tussen ontwerpen en onderzoeken. Als derde geven wij aan in hoeverre er consensus bestaat over de criteria waaraan een ontwerp moet voldoen om aangemerkt te kunnen worden als een product van wetenschappelijk onderzoek. Daartoe vatten wij de eisen samen die de Technische Universiteit stelt aan een wetenschappelijk ontwerp. Dan staan wij stil bij een aantal kanttekeningen die hierbij te maken zijn en de rol die dit heeft gespeeld bij het initiatief tot het onderhavige methodologieboek. Als laatste geven wij een proeve van criteria voor de beoordeling van een wetenschappelijk bouwkundig ontwerp en van een projectvoorstel voor ontwerpgerelateerd onderzoek.

1.1        Onderzoek

Onderzoek is een verzamelterm voor het genereren van kennis door grondig na te denken, experimenten uit te voeren en gegevens te verzamelen, te bewerken en te analyseren. Wanneer het primaire doel is om meer te weten, dan spreken we van fundamenteel_onderzoek. Wanneer onderzoek vooral gericht is op praktische bruikbaarheid - bijvoorbeeld het maken van betere gebouwen of bijdragen aan effectiever en efficiënter verlopende bouwprocessen - dan spreken we van toegepast_onderzoek. Is het onderzoek vooral gericht op het maken van een product - bijvoorbeeld een prototype van een (industrieel) product, een constructieve oplossing of een bouwmethode - dan spreken we van (product)ontwikkeling. In zekere zin houdt iedereen zich wel eens met onderzoek bezig. Ook de student die het boek 'Architect's Data' van Ernst Neufert bestudeert om er achter te komen hoe groot een klaslokaal moet zijn, is bezig met een stukje onderzoek. In dat geval is echter meer sprake van zoeken, opzoeken of uitzoeken. Kenmerkend voor onderzoek is het genereren van nieuwe kennis[c]. De verschillen zijn niet altijd scherp. Soms wil je iets opzoeken, wat een hele uitzoekerij wordt, en voor je het weet zit je midden in een onderzoek.

1.2        Een definitie van wetenschap

Wetenschap is elke verzameling uitspraken met een betrouwbare relatie tot de werkelijkheid, een geldige relatie tot elkaar en een kritische relatie tot overige uitspraken in hetzelfde domein.

 

Het begrip ‘betrouwbaar’ kan zowel duiden op ‘waar’ en ‘waarschijnlijk’ in de empirische wetenschappen als op ‘uitvoerbaar’, ‘werkend’ en dus ‘mogelijk’ in de technische wetenschappen.

In beide gevallen vooronderstelt ‘betrouwbaar’ ook ‘controleerbaar’, ‘naspeurbaar’ en dus openbaarheid en toegankelijkheid van betrokken bronnen en methoden.

 

Het begrip ‘geldig’ vooronderstelt de geldigheid (validiteit) waarmee redeneringen uit beweringen en beweringen uit uitspraken kunnen zijn samengesteld (logica) of de volledigheid waarmee de context in een voorstel of voorstelling is betrokken (consistentie). Het laatste criterium is vooral van belang voor de technische wetenschappen. In de empirische weten­schappen kan de volledigheid deels worden afgedekt met een ceteris_paribus (voor zover het overige gelijk) vooronderstelling, in de technische wetenschap kan dit niet altijd. Volledigheid is nooit geheel bereikbaar en dus relatief, maar het ene voorstel (bijvoorbeeld een ontwerp) kan wel aantoonbaar vollediger zijn (bijvoorbeeld ten aanzien van de omgevingseffecten van het voorstel) dan een ander voorstel.

 

Het begrip ‘kritisch’ vooronderstelt het vermogen overige (bijvoorbeeld populaire) uitspraken te weerleggen en zelf aan weerlegging bloot te staan.

 

Het begrip ‘domein’ betreft de verzameling onderwerpen uit de werkelijkheid waarover een uitspraak wordt gedaan. Het begrip ‘uitspraak’ omvat zowel voorstellingen van een waarschijnlijke werkelijkheid als voorstellen voor een mogelijke werkelijkheid. Het begrip ‘werkelijkheid’ heeft daardoor een bredere betekenis dan empirisch ‘bestaande werkelijkheid’ (denk aan begrippen als werking, werkbaar en bewerkbaar). Het begrip ‘relatie tot’ is ruimer dan het begrip ‘verband met’.

 

Er zijn tal van andere definities in omloop[d], maar wij kiezen deze definitie om ook de technische wetenschappen een plaats te kunnen geven naast de ervaringswetenschappen (hier aangeduid met empirie). Wetenschappelijk onderzoek is de activiteit om tot wetenschappelijke uitspraken te komen. Niet elk onderzoek is wetenschappelijk. Kenmerkend voor wetenschappelijk onderzoek is, dat de resultaten betrouwbaar, geldig en kritiseerbaar zijn. Voor empirisch onderzoek kan dit als volgt worden aangescherpt.

1.3        Criteria voor empirie

Betrouwbaarheid

Empirische_betrouwbaarheid houdt in, dat bij herhaling van een meting in ongewijzigde omstandigheden dezelfde meetuitkomst wordt geregistreerd. Een ‘face value’ inschatting van de bouwtechnische kwaliteit van een gebouw is minder betrouwbaar dan het opmeten van scheuren en verzakkingen. Men spreekt van interne_betrouwbaarheid als dezelfde onderzoeker dezelfde situatie bij herhaling hetzelfde beoordeelt.

Externe_betrouwbaarheid wil zeggen dat verschillende onderzoekers dezelfde situatie hetzelfde beoordelen. Alleen bij gebruik van betrouwbare meetinstrumen­ten kan sprake zijn van voldoende objectiviteit.

 

Dit leidt tot een afgeleid criterium van objectiviteit. De onderzoeker dient persoonlijke opvattingen en waarde-oordelen zoveel mogelijk buiten het onderzoek te houden. Een andere onderzoeker zou bij het hanteren van dezelfde onderzoeksmethode tot dezelfde resultaten moeten komen. Dit stelt hoge eisen aan de meetinstrumenten. In onderzoek naar moeilijk meetbare begrippen zoals architectonische kwaliteit, de invloed van verschillende actoren in het bouwproces, of het belang van een bepaalde stedenbouwkundige ingreep, is volledige objectiviteit nauwelijks haalbaar. Een zorgvuldige omschrijving van begrippen en meetinstrumenten, meer onafhankelijke waarnemingen (b.v. herhaling van metingen door verschillende onderzoekers) en tussentijdse toetsing van de bevindingen door derden vergroot de kans op objectiviteit, vaak aangeduid als intersubjectiviteit.

 

Dit leidt weer tot een tweede afgeleid criterium van controleerbaarheid. Om van wetenschappe­lijk onderzoek te kunnen spreken, moeten de onderzoeksop­zet, de analyse van het materiaal en de interpretatie hiervan voor derden inzichtelijk worden gemaakt, zodat helder is hoe de onderzoeker tot zijn conclusies is gekomen. Daarmee wordt een wetenschappelijk debat mogelijk. Bovendien biedt dit andere onderzoekers de mogelijkheid om het onderzoek te herhalen, al dan niet op andere plaatsen of andere tijden. De eis van controleerbaarheid stelt uiteraard hoge eisen aan de presentatie van het onderzoek.

 

Bij de interpretatie van onderzoekgege­vens en de presentatie van meer algemeen geldige  conclusies is het vrijwel onmogelijk om eigen (voor)oordelen geheel buiten te sluiten. Het valt daarom aan te bevelen om in de rapportage van het onderzoek de feitelijke onderzoeksuitkomsten, de interpretatie en conclusies zoveel mogelijk te scheiden. Dit laat de mogelijkheid open om op basis van hetzelfde materiaal tot andere conclusies te komen. Nauw verwant aan objectiviteit is het begrip waardevrijheid. Dit houdt in, dat het doel - wetenschappelijk onderbouwde kennis - het doen van onderzoek rechtvaardigt, ook al zouden de resultaten ingaan tegen heersende normen en waarden of is het onderzoek nadelig voor bepaalde groepen in de samenleving. Tegenwoordig is vrijwel iedereen het erover eens, dat onderzoek niet geheel waardevrij kán en mág zijn. Normen en waarden spelen een belangrijke rol bij de keuze van de onderzoeksvragen en ook en vooral bij de interpretatie en toepassing van de onderzoeksresultaten. Dat neemt niet weg, dat binnen deze gegeven context de redenering geldig moet zijn.

 

Geldigheid

Dit brengt ons op een tweede primair criterium voor wetenschappelijk onderzoek: zijn geldigheid (validiteit). Validiteit of geldigheid wil bijvoorbeeld zeggen dat wordt gemeten wat men beweert te meten. Meet men met temperatuur en vochtigheid ook het comfort? Wie het effect van de aanwezigheid van een huismeester op de hoeveelheid vandalisme in een woongebouw onderzoekt door de huismeester naar zijn mening te vragen, loopt het risico dat hij eerder de legitimatie van diens aanstelling onderzoekt dan het daadwerkelijke effect. Meting van schade vóór en na de aanstelling is hier een meer valide meet­instrument.

 

Dit leidt weer tot het afgeleid criterium dat de onderzoeker nagaat op welke wijze hij efficiënt en effectief achter het antwoord op de onderzoeksvraag kan komen: hij zoekt op naspeurbaar methodische wijze. Omwegen om tot een bepaalde conclusie te komen moeten worden vermeden, omdat zij moeilijk controleerbare fouten in de redenering kunnen opleveren. Maatsta­ven zijn doelmatigheid of efficiency (niet méér metingen, middelen of vooronderstellingen gebruiken dan nodig is) en effectiviteit (de methode moet antwoord geven op de onderzoeksvraag). Dit vereist een grondige analyse van het probleem, verkenning van beschikbare informatiebronnen, een heldere en eenduidig geformuleerde probleem- en doelstelling van het onderzoek, en kritisch nadenken over de meest geschikte onderzoeksmethoden. In de loop der jaren is een uitgebreide onderzoeksmethodologie ontwikkeld. Er is thans een grote variëteit in methoden en technieken van onderzoek beschikbaar. Voor een beschrijving hiervan en beschouwingen over voor- en nadelen en overwegingen bij de keuze verwijzen we naar de vakliteratuur[e]. Een methodische aanpak wil overigens niet zeggen dat elke stap vooraf bedacht kan worden. Vaak is sprake van voortschrijdend inzicht en worden nieuwe stappen gaandeweg het onderzoek ontwikkeld. Ook doen zich min of meer toevallige vondsten voor, al dan niet geïnspireerd door creatieve invallen en 'flitsen' van inzicht.

 

Kritiseerbaarheid

Een onderzoek kan betrouwbaar en geldig zijn, maar toch niet beoordeelbaar.

Als belangrijk demarcatiecriterium is daarom door Popper[f] de weerlegbaarheid (critiseer­baarheid, mogelijkheid tot weerlegging, falsificatie) van onderzoeksresutaten genoemd. Het gaat dan om de mogelijkheid van tegenvoorbeelden die de algeme conclusie kunnen ondergraven.

Lange tijd meende men, dat het voldoende was als resultaten van onderzoek door anderen geverifieerd konden worden (verificatie). Er zijn echter uitspraken die zo geformuleerd worden dat zij altijd geverifeerd kunnen worden (vanzelfsprekendheden). Een bekend voorbeeld is: ‘alles is drieledig’. Wanneer men de onderzoeker ter weerlegging van deze wijsheid een lucifer toont, breekt hij hem ter verificatie in drieën. Zulke uitspraken voegen volgens Popper wetenschappelijk gezien niets aan bestaande kennis toe. Een voorbeeld van weerlegbare kennis daaren­tegen is de relativiteitstheorie van Einstein, waaruit volgt dat licht door massa wordt afgebogen. Dit kon pas jaren nadat de theorie gepubliceerd was eventueel weerlegd worden, als bij een zonsverduistering zou blijken dat een ster achter de zon tevoorschijn kwam precies op het moment dat door baanberekeningen zou zijn voorspeld. De ster kwam iets later tevoorschijn, waardoor de relativiteitstheorie geverifieerd werd. Essentieel was echter, dat op dat moment de mogelijkheid bestond dat de theorie weerlegd werd.

 

Wenselijkheid

Als laatste criterium noemen we de wetenschappelijke_relevantie . Weten­schap­pelijk onderzoek moet bijdragen aan de ontwikkeling en verdieping van het vakgebied. De vernieuwing of verdieping kan gelegen zijn in een bijdrage aan de theorievorming (genereren van nieuwe kennis, weerleggen of amenderen van bestaande opvattingen), nieuwe methoden en technieken van onderzoek, beleidsinstrumenten en productontwikkeling. Onderzoek dat zich louter beperkt tot het inventariseren van gegevens wordt door velen niet beschouwd als wetenschappelijk onderzoek, ook al wordt voldaan aan de criteria van een methodische aanpak, objectiviteit, controleerbaarheid, validiteit en betrouwbaarheid. De wetenschap­pelijke relevantie is immers laag. Dit zegt op zichzelf niets over de maatschappelijke_relevantie of ethische_­toelaatbaarheid: de bijdrage van onderzoek aan verbetering van de kwaliteit van leven. Deze kan bij een lage wetenschappelijke relevantie nog hoog zijn.

1.4        Empirie en ontwerp

In het doelgericht ontwerpproces zijn veel momenten van empirisch onderzoek aan te wijzen. Het begint al met het 'onderzoeken' van de opgave. Wat is bij zo’n ontwerp de essentie van het probleem waarvoor een ruimtelijke oplossing wordt gezocht? Is het wel een probleem en zo ja, voor wie? Vraagt het probleem een ruimtelijk-bouwkundige oplossing? En als de context gedurende het lange bouwkundige bestaan wijzigt, blijft het een probleem, zijn er nieuwe problemen te verwachten?

 

Vaak moeten in aanvulling op het programma van eisen nadere gegevens worden verzameld en geanalyseerd, zowel over de opgave zelf als over de context waarin ontworpen wordt. Een volgende onderzoeksvraag is, in hoeverre het toelaatbaar, mogelijk en zinvol is om het probleem op te splitsen in deelproblemen, per deelprobleem een oplossing te zoeken en uiteindelijk tot een synthese te komen. Deze activiteit is vergelijkbaar met de fase van de probleemanalyse in wetenschappelijk onder­zoek. Bij het zoeken naar (deel)op­los­singen en het evalueren van alternatieve oplossingen is onderzoek naar (ervaringen met) eerdere ontwerpen en gerealiseerde bouwwerken zinvol. Nieuwe problemen vragen echter om nieuwe, nog niet bestaande oplossingen. Dit vereist het vermogen tot conceptueel én analytisch denken, kennis en vaardigheid in het verzamelen en analyseren van gegevens, intuïtief en methodisch werken.

 

Wanneer het onderzoek van ontwerpers louter ten dienste staat van de onderhanden zijnde opgave, is het onderzoek in feite een afgeleide van de ontwerpactiviteit. We kunnen dit onderzoek typeren als onderzoe­kend_ontwerp, met de nadruk op ontwerp. Het doel is immers primair een goed ontwerp. Wanneer ontwerpgerelateerd onderzoek daarentegen gericht is op generale, projectoverstijgende kennis, dan kunnen we deze activiteit typeren als ontwerponderzoek, typologisch_onderzoek of ontwerpend_onderzoek met de nadruk op onderzoek.

 

Ontwerponderzoek

Ontwerponderzoek beschrijft en analyseert bestaande ontwerpen waarvan de context bekend is, vaak in de vorm van vergelijkend onderzoek. Het is dus in eerste instantie evaluerend onderzoek na uitvoering (ex post). Het gaat daarbij echter niet alleen om hun functie, maar ook om hun vorm, structuur en de manier waarop zij gemaakt zijn, de ontwerpmiddelen die in elke fase worden toegepast en de wijze waarop zij worden toegepast (het maken zelf).

 

Typologisch onderzoek

Wanneer men in verschillende contexten dezelfde bouwkundige vorm, structuur, techniek, functie of conceptie herkent, spreekt men van een type. Een type wordt pas een consistent model wanneer het in een context wordt ontworpen.

 

Onderzoekend ontwerp

Het maken van een ontwerp in een relatief bekende context van potentiële gebruikers, investeerders, beschikbare technieken, bouwmaterialen, bestuurlijke, ecologische en ruimtelijke beperkingen, omvat tal van onderzoeksmomenten die in dit boek 'onderzoekend ontwerpen'  genoemd worden. Als hiervan bijvoorbeeld bij grote projecten delen als onderzoeksopdracht worden uitbesteed, spreekt men van 'onderzoek ten behoeve van het ontwerpen'.

 

Ontwerpend onderzoek

Kenmerkend voor dit type onderzoek is het genereren van kennis en inzicht door het bestuderen van de effecten van het actief en systematisch variëren van ontwerp­oplossingen én hun context.

 

Deze onderzoeksvormen vatten we samen als ontwerpgerelateerd_onderzoek. Door de interactie tussen ontwerpen en onderzoeken is de grens tussen beide niet altijd even scherp aan te geven. In feite is sprake van een glijdende schaal tussen kunst en wetenschap.

 

 

In dit schema (van der Voordt) hebben onderzoeken en ontwerpen elk een eigen domein, al bestaat er een overlapping. Men kan zich daarbij onderzoeksactiviteiten voorstellen zonder ontwerp en ontwerpen zonder onderzoeksactiviteiten.

 

Men kan ook volhouden (de Jong) dat elk empirisch onderzoek een ontworpen hypothese (eventueel geoperationaliseerd in een model) en onderzoeksinstrumentarium vooronderstelt, zodat empirisch onderzoek ook altijd een vorm van ontwerpen vooronderstelt. Het model van de werkelijkheid (hypothese) dat aan die werkelijkheid moet worden getoetst, en het onderzoeksinstrumentarium waarmee wordt waargenomen, getoetst en voorspeld, moeten immers ooit ontworpen zijn. Zonder deze voorwaarden is onderzoek onvoorstelbaar. In die zin zijn de telescoop en verscheidene takken van wiskunde beide ontworpen voor, daarna voorwaarde voor, en vervolgens voorondersteld bij de moderne empirische sterrenkunde.

 



 

Als men deze vooronderstellingen vergeet, vergeet men ook dat hun betrouwbaarheid altijd ter discussie blijft. Kuhn[g], de schepper van het begrip ‘paradigma’, kent in zijn beschrijving van natuurwetenschappelijke revoluties een belangrijke rol toe aan de instrumentmakerij. Van der Meer, de Nederlandse ingenieur die zodanige verbeteringen voor het Cyclotron te Genève ontwierp dat daarmee nieuwe en cruciale kernfysische feiten aan het licht kwamen, kreeg daarvoor de Nobelprijs, niet voor die feiten, maar voor de mogelijkheid om die feiten aan het licht te brengen. Wanneer men de wiskunde als bouwdoos voor werkende modellen beschouwt, zijn ook de wiskunde en de modellen die ermee gebouwd kunnen worden onderzoeksinstrumenten die ontworpen moeten worden. Dit gebeurt tijdens en naar aanleiding van empirisch onderzoek. Alle statistische toetsen zijn bijvoorbeeld zo ontstaan. Ontwerpen in gebruikelijke en engere zin heeft echter niet betrekking op modellen die waarschijnlijke toekomsten simuleren, maar mogelijke toekomsten ook als die niet waarschijnlijk zijn. In dit boek wordt het begrip ‘ontwerpen’ vooral in deze engere zin gebruikt.

1.5        Verschillen

Ondanks de verwantschap tussen ontwerpen en empirisch onderzoeken zijn er ook verschillen:

 

·         Het primaire product van empirisch onderzoek is kennis in de vorm van waarschijnlijkheid. Daartoe behoort in engere zin ook de beschrijving van bestaande werkelijkheid of waarheid. Deze kennis kan al dan niet toegepast worden in de (ontwerp)praktijk. Het primaire product van ontwerpen is de representatie van een mogelijkheid (ook als die niet waarschijnlijk is). Een ontwerp laat zien wat mogelijk is en dus werkelijkheid kan worden (realisatie). Hierin is altijd, vaak impliciet, kennis omtrent wat waarschijnlijk is geïncorporeerd (bijvoorbeeld dat een baksteen druk kan opnemen).

 

·         Bij onderzoek ligt de prioriteit bij analyse, bij ontwerpen bij synthese. Analyse (letterlijk losmaking) ontdoet een verschijnsel van omstandigheden (voorwaarden, condities) en componenten (reductie) die elders anders zijn, om over te houden wat vergelijkbaar en onderzoekbaar gemaakt kan worden (operationalisatie). Dat maakt (ceteris paribus) generaliseerbare uitspraken mogelijk. Synthese integreert uiteenlopende eisen en belangen, maar voegt en passant ook voorwaarden toe die tot nieuwe gebruiks- en belevingsmogelijkheden leiden. Het ontwerpproces biedt aanhoudend gelegenheid om zulke ruimtelijke mogelijkheden te benutten die niet vooraf en vaak ook niet verbaal  kunnen worden beschreven.

 

·         Bij onderzoek worden doorgaans andere methoden en technieken gebruikt dan bij ontwerpen. Gebruikelijke onderzoeksmethoden zijn bijvoorbeeld literatuurstudie, enquêteren, interviewen, opmeten van gebouwkenmerken, experimenteren. Gangbare ontwerpmethoden zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van metaforen, bewerken van bestaande typen, of toepassing van de ontwerpprincipes van Kevin Lynch[h] om een 'leesbaar' gebouw te creëren.

 

·         Onderzoek heeft de ambitie om kennis te ontwikkelen die in verschillende contexten stand houdt. Onderzoek houdt zich vooral bezig met hoe de werkelijkheid volgens de ervaring (empirie) is. Onderzoek is daarmee empirisch georiënteerd en gericht op waarschijnlijkheden. Hoe de werkelijkheid zou moeten zijn kan eveneens onderwerp zijn van onderzoek. Vanuit maatschappelijke doelen en normen (uitgangspunten) wordt dan empirisch teruggeredeneerd naar middelen om deze te bereiken (normatief_onderzoek).  De persoonlijke mening van de onderzoeker mag echter geen rol spelen bij de interpretatie van de onderzoekgegevens (objectiviteit). Ter beperking van een combinatorische explosie van mogelijkheden, is ontwerpen bijna per definitie gekleurd door persoonlijke voorkeuren (selectieve aandacht voor empirische feiten) van de ontwerper (subjectiviteit). Ontwerpen kan daartoe ook normatief geladen zijn. Ook kunst kan zowel conceptueel als normatief zijn.

1.6        Ontwerp als wetenschap

Het ligt voor de hand om ontwerpen als activiteit en een ontwerp als product van deze activiteit slechts als wetenschap te erkennen, wanneer voldaan wordt aan de gebruikelijke empirische criteria voor wetenschapsbeoefening zoals hiervoor geschetst. In een recent Advies van de Werkgroep Beoordelingscriteria Ontwerpdisciplines (december 1999)[i] wordt dit standpunt inderdaad gehuldigd. Wil een (proef)ontwerp aangemerkt worden als resultaat van wetenschappelijke activiteit, dan moet dit voldoen aan algemene eisen van wetenschappelijkheid, te weten: intersubjectiviteit, betrouwbaarheid en toetsbaarheid in empirische zin. Intersubjectief wordt door genoemde werkgroep gedefinieerd als ‘door verschillende personen op dezelfde wijze geïnterpreteerd’. Betrouwbaar betekent hier dat het ontwerp onder verschillende vooraf bepaalde omstandigheden dezelfde vooraf bepaalde werking vertoont. Toetsbaar verwijst naar de beschrijving van het ontwerp in termen van de gronden waarop de beslissingen genomen zijn, inclusief validiteit (geldigheid) en houdbaarheid (verdedigbaarheid). Voorts houdt 'toetsbaar' in, dat het ontwerp specificeerbaar moet zijn naar concrete situaties en generaliseerbaar naar mogelijke toepassingen in andere situaties of andere contexten. De werkgroep heeft hieruit de volgende concrete criteria afgeleid:

 

·         Nieuwheid ten opzichte van de stand van de techniek en originaliteit.

·         Ontwerpmethodische aanpak met beargumenteerde subjectiviteit.

·         Constructie en materialisering in de realiteit, mits van toepassing.

·         Evaluatie van de actuele prestaties van het ontwerp, vergeleken met de beoogde prestaties.

·         Integratie van ontwerpen, ontwikkelen en onderzoeken.

·         Integratie van ontwerpen op verschillende schaalniveaus (verticale integratie).

·         Integratie van deelontwerpen en deelaspecten (horizontale integratie).

·         Visie op de toekomstige ontwikkeling van het ontwerp-, vak-, wetenschapsgebied dat door het programma wordt bestreken.

 

Om een ontwerp op deze criteria te kunnen beoordelen, moet bij de presentatie een beschrijving worden toegevoegd waarin aan deze aspecten aandacht wordt besteed.

 

Tijdens het eerder genoemde EAAE-congres over Doctorates in design and architecture kwamen vergelijkbare criteria naar voren. Veel wetenschappers en ontwerpers zijn het er over eens dat een ontwerp als product van wetenschapsbeoefening gebaseerd moet zijn op een transparant, beoordeelbaar proces, een valide, logisch geldige argumentatie en naspeurbare onderzoeksbronnen. Originaliteit, validiteit, economisch omgaan met middelen, helderheid over onderliggende waarden en open staan voor empirische verificatie of falsificatie zijn criteria die breed worden onderschreven.

Niettemin zijn er ook kanttekeningen te plaatsen bij deze gebruikelijke criteria.  De criteria zijn sterk ingegeven door niet-ontwerpende, waarheid- en eenduidig-oplossingsgerichte disciplines, mede doordat veel ontwerpgerelateerd onderzoek wordt uitgevoerd door sociale wetenschappers, organisatiedeskundigen, historici en technici, en niet door de ontwerpers zelf.

 

Beperkingen van Betrouwbaarheid

Bij multifunctionele_voorzieningen of gedurende zeer lange termijn gebruikte voorzieningen zoals een huis, staat met het openlaten van meer gebruiksmogelijkheden dan voorzien de eis van externe betrouwbaarheid ter discussie. De een constateert nu deze mogelijkheden, de ander straks die. Een groot aantal mogelijkheden van gebruik en de keuzevrijheid daartoe beperkt de betrouwbaarheid. De waarde van een multifunctioneel ontwerp groeit soms juist met het aantal mogelijkheden tot gebruik in verschillende contexten (robuustheid). In de waardebepaling van een bouwkundig object kan dus strijdigheid bestaan tussen deze robuustheid en betrouwbaarheid van de meting. Monofunctionele_voorzieningen zoals een openbaar toilet kunnen tot op zekere hoogte wél betrouwbaar worden geëvalueerd.

 

Beperkingen van geldigheid

Het gebruik van een bouwkundig ontwerp is echter ook dán contextgevoeliger dan bijvoorbeeld het gebruik van een benzinemotor en daarmee moeilijk generaliseerbaar. Wat in de ene ruimtelijke, ecologische, technische, economische, culturele en bestuurlijke context werkt, hoeft elders niet op dezelfde wijze te werken. Omdat bouwkundige ontwerpers vooral worden ingehuurd voor het uniek oplossen van plaats- en contextgebonden problemen in een dynamische en veelvormige maatschappij, kan de klassiek-empirische wetenschappelijke wens van generaliseerbare uitspraken het ontwerpgerelateerd onderzoek frustreren.

 

Er is een belangrijk verschil tussen de modaliteiten zijn en kunnen. Ieder voelt de onjuistheid van de bewering ‘Dat is niet zo, dus het kan niet zo’. Er is dan ook een belangrijk verschil in modaliteit[j] tussen empirische en technische wetenschappen. De eerste produceren generaliseerbare waar(schijnlijk)­heden, de laatste genereren mogelijkheden. Wat intersubjectief waarschijnlijk is, is per definitie mogelijk, maar wat mogelijk is, is niet altijd waarschijnlijk. Onwaarschijnlijke mogelijk­heden zijn zelden intersubjectief, zolang ze niet door realisatie zijn aangetoond. Men kan vóór de realisatie slechts spreken van geloof (in de mogelijkheid van realisatie).

 

Bij het ontwerpen gaat het er juist om, zulke onwaarschijnlijke mogelijkheden bloot te leggen. Dit plaatst het criterium van intersubjectiviteit op losse schroeven. Zelfs na realisatie, wanneer daardoor de mogelijkheid van ruimtevorming bewezen en intersubjectief gemaakt is, is het gebruik van gebouwde voorzieningen op onderdelen principieel onvoorspelbaar, zolang men in de keuzevrijheid van gebruikers gelooft. De waarde van een bouwkundig ontwerp wordt zelfs bepaald door de mate waarin het ontwerp de gebruiker nieuwe keuzemogelijkheden biedt. Een huis veroorzaakt geen huishouden, het maakt slechts een huishouden mogelijk. In het ontwerpdenken is daarom minder sprake van oorzakelijkheid dan  van voorwaardelijkheid.

 

Beperkingen van beoordeelbaarheid

Een laatste kanttekening betreft de toetsbaarheid bij onvergelijkbare categorieën. Elk ontwerp kent onvergelijkbare elementen zoals bruikbaarheid, schoonheid en stevigheid. Iets kan niet bruikbaarder zijn dan stevig of mooier dan bruikbaar. Toch bepaalt juist de wijze waarop deze onvergelijkbare categorieën in een bouwkundig ontwerp binnen een specifieke context consistent verenigd zijn, de waarde van het ontwerp. De geldigheid en verdedigbaarheid van afwegingen tussen deze principieel onvergelijkbare categorieën is dus niet objectiveerbaar voordat het gebouw op de markt zijn waarde ex post bewijst. Zelfs al bewijst een gebouw op deze manier zijn waarde, dan is daarmee nog niet zeker dat het experiment elders tot dezelfde uitkomst leidt. Bovendien is er bij gebrek aan grondige evaluaties na realisatie (ex post) vaak onvoldoende contextspecifiek referentie­materiaal aanwezig waaraan een ontwerp voor uitvoering (ex ante) getoetst kan worden.

 

Behalve tussen evaluaties voor en na uitvoering, moet men ook onderscheid maken tussen evaluaties van een ontwerp als onderzoek achteraf en een onderzoeksvoorstel daartoe voordat er een ontwerp is gemaakt. Het beoordelen van een onderzoeksvoorstel vooraf is moeilijker, omdat minder materiaal voorhanden is: het gaat slechts om een belofte van onderzoek. Toch staan tal van onderzoekscommissies dagelijks voor de taak de kansrijkdom en relevantie van onderzoeksvoorstellen te beoordelen. We zullen eerst criteria voor de gemakkelijkste beoordeling opsommen: de beoordeling van een ‘wetenschappelijk’ ontwerp achteraf.

1.7        Ontwerpbeoordeling achteraf

Van het wetenschappelijk ontwerp moet niet worden gevergd dat het resultaat waarschijnlijk is zoals bij empirisch onderzoek. Dit stelt een aantal van de genoemde wetenschapscriteria op losse schroeven. Er hoeft zelfs niet gevergd te worden dat het wenselijk is, omdat men zich  onwaarschijnlijke innovaties vaak niet kan voorstellen voordat zij in een ontwerp worden voorgesteld. Zij worden dan ook nog door niemand anders gewenst. Hier ligt juist een belangrijke functie van het wetenschappelijke ontwerp. Zolang men niet weet wat er kan, kan men niet weten wat men wil.

 

Men moet echter wel eisen dat de realisatie van het ontwerp in enige context mogelijk is. Het is de vraag of het ook meteen maatschappelijk mogelijk moet zijn. Wat nu maatschappelijk niet haalbaar is, kan dat immers wel worden wanneer de mogelijkheden aan het licht zijn gebracht. Zelfs de vraag of een ontwerp nu economisch haalbaar is, is geen wetenschappelijke maatstaf, al mag wel een perspectief worden gevraagd waarbinnen realisatie ooit mogelijk zal worden. In verband daarmee kan men ook niet vergen dat het doelgericht is ontwikkeld aan de hand van een probleem- en doelstelling (programma van eisen) vooraf. Dit vooronderstelt immers paradoxaal genoeg een voorstelling van het resultaat vooraf. Het kan een middelengericht[k], experimenteel onderzoek zijn waarvan de uitkomst in zijn werking onzeker is.

Men kan zich afvragen welke criteria dan nog overblijven. Dat is niet alleen minder dan bij empirisch onderzoek, maar uit een oogpunt van de eis van volledigheid (consistentie) ook méér. Een goed en uitgebreid overzicht is gegeven door de Technische Universiteit Eindhoven[l]. Wij beperken ons hier tot een minimum op grond van ervaring bij het beoordelen van afstudeerontwerpen en het beoordelen van ontwerpen in andere onderwijsprojecten.

 

De volgende algemene beoordelingscriteria voor het technisch-universitaire ontwerp op het niveau van een dissertatie zouden voor alle technische wetenschappen kunnen gelden:

 

A.      Het wetenschappelijke ontwerp moet voor anderen (in de gegeven cultuur[m]) begrijpelijk en beoordeelbaar zijn (d.w.z. uitgesproken en veelzeggend, zie blz. 7), en daarmee controleerbaar, kritiseerbaar, weerlegbaar.  Het wetenschappelijke ont­werp is door de ontwerper voldoende helder getekend, gedocumenteerd en beargu­men­teerd om het eventueel te kunnen weer­leggen. Een eventuele weerlegging door derden hoeft niets af te doen aan het bewijs van universitair meesterschap. Tot dit criterium van beoordelbaarheid behoort de terugzoekbaarheid van bronnen waarop het ontwerp en zijn argumentatie zich baseert. De eisen aan de ontwerptekening als wetenschappelijk beoordeelbaar document zijn nader uitgewerkt in paragraaf 1.8.

 

B.      Het universitaire ontwerp dient wezenlijk nieuwe moge­lijkheden aan het licht te brengen ("uitvindingof vondst). Deze nieuw(s)waarde moet uit de vergelijking met een begeleidend overlegde inventari­sa­tie van soortgelijke bestaande ont­werpen blijken om de beoordelaar vergelij­kings­materiaal te geven. Het technisch-wetenschappelijke ontwerp moet onwaar­schijnlijke (niet uit louter prognose af te leiden) mogelijkheden aan het licht brengen. De nieuw(s)waarde gaat daarmee verder dan nieuwe kennis (ontdekking) van op zichzelf waarschijnlijke verschijnselen bij empirisch onderzoek.

 

C.      Van deze mogelijkheden moet aannemelijk gemaakt zijn dat zij thans tech­nisch, ooit econo­misch en daarnaast in enig perspectief ook maat­schappe­lijk uitvoer­baar zijn. Het ontwerp moet in dat perspectief gepaard gaan met een visie op het traject van technische uitvoering en maatschappelijke implementatie.

 

D.      Het ontwerp dient vergezeld te gaan van een effect-analyse (ten behoeve van evaluatie ex ante, zie hoofdstuk … in dit boek). Deze analyse moet ten minste een fysiek (ruimtelijk, ecologisch, technisch) en een maatschappelijk (econo­misch, bestuurlijk, cultureel) effect in verschillende perspectieven omvatten. Deze effecten kunnen in de aanvang bedoeld (locatiepotentie, intentie, maatschappelijke behoefte of programma) en achteraf onbedoeld zijn. De effect-analyse omvat vooral de onbedoelde_effecten. De bedoelde effecten, aan de orde bij de toelichting op en argumentatie bij het ontwerp, zouden immers tot kringredeneringen leiden. Onbedoelde effecten kunnen achteraf in bepaalde perspectieven negatief beoordeeld worden. Achteraf onbedoeld negatieve effecten zijn geen grondslag voor een negatieve beoordeling van ontwerp- en onderzoekvaardigheid. Als zij door de ontwerper zelf worden aangetoond moet dit juist als bewijs van een wetenschappelijke instelling worden gezien. Een nadere toelichting op de effect-analyse vindt men in paragraaf 1.9.

 

E.      Het bedoelde maatschappelijke effect moet ethisch toelaatbaar zijn. Van de onbedoelde effecten moet de ethische toelaatbaarheid worden getoetst.

1.8        De tekening als wetenschappelijk beoordeelbaar document

Ontwerponderzoek, (onderzoekend) ontwerp en ontwerpend onderzoek omvatten op zichzelf al de vergelijking van verschillende ontwerpen. Ook wanneer men denkt een ontwerp ‘op zijn eigen merites’ te beoordelen, doet men dat met impliciete referenties. Deze moeten bij een wetenschappelijk ontwerp expliciet zijn. Bij het ontwerponderzoek worden ontwerpen (doel- of middelengericht) empirisch bestudeerd, bij het onderzoekend ontwerp en ontwerpend onderzoek worden zij gemaakt.

 

Beoordelen vooronderstelt ook altijd vergelijken, al is dat vaak bij beoordelaar en beoordeelde impliciet. Beide hebben hun referenties. Het oordeel 'dit is een slechte stoel' vooronderstelt dat er andere stoelen zijn. Beoordelen vergt dus tenminste twee vergelijkbare plannen: het te beoordelen ontwerp en ten minste één vergelijkbaar ‘nulplan’ (precedent, referentie, voorbeeld met vergelijkbaar programma, een capaciteitsplan[n] in vergelijkbare context, begrenzing en legenda). Voor een wetenschappelijk ontwerp dient één dergelijk nulplan, zoals bedoeld in criterium B op blz. 7 expliciet te zijn. Als de de ontwerper zo'n referentie niet expliciet zou maken, zou de beoordeling van het per definitie immense aantal denkbare onbedoelde effecten geheel door subjectieve criteria van de beoordelaar bepaald worden. De discussie wordt dan oeverloos. Als een nulplan bekend is, zijn de onbedoelde effecten die dit nulpan met het te beoordelen ontwerp gemeen heeft, niet ter discussie. Overigens mag de beoordelaar altijd andere referenties ter tafel brengen. De kritiek spitst zich dan toe op de keuze van de referentie. De bedoelde effecten zijn uiteraard altijd als vooraf bij de opgave gestelde criteria ter discussie.

 

De tekening van beide plannen moet aan enkele criteria voldoen. Plannen van een verschillende schaal en resolutie laten zich moeilijk vergelijken, mede omdat de legenda per definitie niet dezelfde is. Om een plan van een lager schaalniveau te vergelijken met een plan van hoger schaalniveau, moet het plan met een hoger schaalniveau eenzelfde legenda krijgen. Men kan daartoe een plandeel bijvoorbeeld snel met standaard­componenten invullen (capaciteits­plann). Een capaciteitsplan vult de locatie met hetzelfde programma als het ontwerp in (interpolatie) met standaardcomponenten (nulvariant). Hiermee kan het voorgestelde ontwerp vergeleken worden: in welke opzichten is dit anders, beter of slechter?

 

Voor beoordelaars is het onmogelijk plannen gelijkwaardig te vergelijken en dus te beoordelen wanneer sommige uitgesprokener (explicieter en eenduidiger te begrijpen) en veelzeggender zijn dan andere. Beide criteria staan voor de informatie-inhoud van, en dus verscheidenheid in de tekening en de mate waarin de ontwerper überhaupt tot uitspraken en aansprekende ideeën is gekomen.

 

Een plan dat niet uitgesproken is, laat alles in vage beelden aan de fantasie en referenties van de beoordelaar over. Het kan daardoor zeer poëtisch, evokatief, genererend en vernieuwend zijn (in de praktijk vaak ook lucratief als verkapt onderzoek naar de wensen van de opdrachtgever), maar het is wetenschappelijk principieel onbeoordeelbaar. Daarmee is ‘uitgesprokenheid’ voorwaarde voor elk volgend criterium. Bij een middelen­gericht ontwerp kunnen onuitge­sproken schetsen wel object van beschouwing zijn op weg naar een uitgesproken ontwerp.

 

Uitgesprokenheid en veelzeggendheid van een tekening

 

Een ontwerp kan vervolgens uitgesproken zijn, maar niet veelzeggend, bijvoorbeeld alleen maar cliché's bevatten en daardoor tegelijkertijd niet veel meer zeggen dan wat iedereen al wist, al is dit ook op een nieuwe manier verbeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het ontwerp zou bestaan uit twee aanéénsluitende legenda-eenheden 'bebouwd' en 'onbebouwd' met de kleinst denkbare grenslengte: heel uitgesproken, maar niet altijd veelzeggend. Bij zo'n plan hoor je de beoordelaar verzuchten "Wat moet ik daar nu van zeggen?". Ook dit criterium is dus een voorwaarde voor alle volgende criteria.

De uitgesproken en veelzeggende bouwkundige tekening is pas citeerbaar in een wetenschappelijk forum en dus kritiseerbaar in een andere wetenschappelijke context, wanneer daarbij een zodanige documentatie (trefwoorden, eventueel syntactisch samengevoegd) is geleverd, dat de tekening op zichzelf terugzoekbaar is naar schaal (kader én korrel), locatie, intentie, context, perspectief en mogelijk afleesbare effecten op de context. Deze beeldkenmerken zijn even zovele vergelijkingsgrondslagen voor wetenschappelijke beoordeling.

1.9        Effectanalyses

Bij effectanalyses wordt het effect van een verschil tussen twee uitgesproken en veelzeggende plannen vergeleken. Zij maken evaluaties aan de hand van criteria mogelijk, maar zijn dit nog niet, zij zijn slechts voorwaarde voor evaluaties. Dezelfde effecten kunnen immers verschillend gewaardeerd worden. Een evaluatie dient dan ook te worden voorafgegaan door een meer objectieve effectanalyse. Dit criterium van een bijgevoegd effectrapport met enkele mogelijke evaluaties voor een wetenschappelijk ontwerp gaat dus verder dan de gebruikelijke criteria voor empirisch-wetenschappelijk onderzoek.

Bij de verantwoording van een ontwerp wordt hier aandacht gevraagd voor het effect van elke ontwerp-ingreep op het ontwerp zelf, en op zijn context.

 

Met context kan worden bedoeld de bestuurlijke, culturele, economische, technische en/of ecologisch-ruimtelijke context op verschillend schaalniveau. Het gaat daarbij niet alleen om een context met een grotere maat dan het kader van het ontwerp, maar ook om de context met een kleinere maat dan de korrel van het ontwerp (de kleinste eenheid waarmee wordt ontworpen).

 

 

Een ontwerp-object binnen zijn context

 

De vergelijking van plannen gebeurt altijd impliciet vanuit een bepaald perspectief, een verwachting omtrent waarschijnlijke bestuurlijke, culturele, economische, technische en/of ecologisch-ruimtelijke ontwikkelingen buiten het ontwerp-object. Een effectanalyse kan in het ene perspectief heel anders luiden dan in het andere perspectief. Bij het wetenschappelijke ontwerp wordt verwacht dat dit persoonlijke perspectief  expliciet wordt gemaakt: ‘Ik verwacht een sturende nationale overheid, een volgende provinciale overheid, een krimpende economie op lokaal niveau …’ enzovoort. Deze uitgangspunten kunnen voor verschillende effectanalyses dezelfde zijn.

 

 

Voorbeeld van een perspectief

 

Een ontwerp heeft bij uitvoering altijd tal van bestuurlijke, culturele, economische, technische en/of ecologisch-ruimtelijke effecten. Deze effecten kunnen bedoeld en onbedoeld zijn. De bedoelde effecten zijn vooraf bij de opgave als ontwerpcriteria bepaald, over het algemeen positief en hoeven niet in de effectanalyse te worden betrokken. Zij dienen vooraf als intentie, doelstelling, ontwerpcriteria of programma voor het ontwerp te worden vermeld en in de beoordeling te worden betrokken: 'Zijn de criteria behaald?'. Een effectanalyse ten aanzien daarvan zou slechts tot cirkelredeneringen leiden zoals 'Het doel was 100 woningen te realiseren, welnu, in het ontwerp zijn 100 woningen voorzien, het effect is dat er 100 woningen zijn gerealiseerd.'. De onbedoelde effecten (bijv. 'Omdat er in mijn ontwerp 100 woningen zijn bijgekomen is het wijkwinkelcentrum te klein geworden.') kunnen nooit in hun geheel worden overzien, maar behoren wel in de verantwoording van een ontwerp(ingreep) aandacht te krijgen.

 

De eerste stap in een effect-analyse is: maak de plannen vergelijkbaar, door de legenda van beide op het meest gedetailleerde niveau te brengen. De tweede en derde stap is: som de verschillen op en kies één verschil uit om van dát verschil de effecten te kunnen rapporteren. Bijvoorbeeld: ‘In dit plan is het wijkcentrum excentrischer gelegen dan in het nulplan.’ Als men van alle verschillen de effecten tegelijk zou willen rapporteren, ziet men immers niet meer door welke ontwerpingreep de effecten precies veroorzaakt zijn.

 

 

 

Stappen in de planvergelijkende effectanalyse

 

Een complicatie is daarbij, dat sommige effecten alleen door een combinatie van ontwerpingrepen ontstaan. De vierde stap is: kies de categorieën die het effect, de werking ondergaan (lijdende voorwerpen[o]): bijvoorbeeld bestuur, cultuur, economie, techniek, ecologie of ruimte (spreiding of opeenhoping). Op welke schaal spelen de effecten zich af? Hiertoe kan het contextschema op blz. 8 worden gebruikt.

De vijfde stap is: beschouw de effecten in het gekozen perspectief. De zesde stap is: bepaal het positieve of negatieve effect per lijdend voorwerp en probeer ze een numerieke waarde te geven. De zevende stap is een evaluatie: geef de lijdende voorwerpen een onderling gewicht (bijvoorbeeld: ecologisch effect belangrijker dan cultureel effect).

 

De laatste stap kan bestaan uit een lijst van effecten, vermenigvuldigd met hun gewicht en een conclusie. Is het ontwerp beter dan de nulvariant? Ook wie tot de conclusie komt dat dat niet het geval is (hetgeen zou kunnen blijken uit een lage waardering voor het ontwerp op het betreffende schaalniveau), kan voor de effectanalyse zelf een hoge wetenschappelijke waardering krijgen.

1.10    Beoordeling van ontwerpge-richte onderzoekprojecten vooraf

Budgetverdelende instanties worstelen altijd met de moeilijkheid dat een onderzoeksvoorstel nog niet op zijn resultaat beoordeelbaar is. De criteria uit paragraaf 1.7 op blz. 6 kunnen dus niet worden aangelegd.  Is er een wetenschappelijk waardevol resultaat te verwachten?

This book was written in the framework of the pilot project 'The Architectural Intervention': a number of workshops where teachers and students study and publish together[p].

Deze projectvoorstellen zijn als onderzoeksvoorstel vooraf door de commissie Methodologie van het pilotproject voor toelating tot het pilotproject beoordeeld aan de hand van de volgende criteria.

 

A Affinity with designing

Affinity with designing can arise from at least two images (photo’s drawings), which are somehow comparable, which in previous studies stood for reference or design model for an important field of interest from the participating researchers/graduate(s) and for the studio as a whole. The images may be a portrayal of different locations (at any scale), but also from the same location in two development phases. The correct way to do this within the ‘de Architectonische Interventie’ is an entry in the Interactief_Beeld_Archief[q] (IAAI, see the Internet site1). Other participants of the Architectonische Interventie in publications may use the available images with this source being stated.

 

B University latitude

University_latitude can arise from a specification of the context and the perspective of the research (see input page IA), from participating disciplines and contacts with (inter) faculty research and graduating in the studio. An external referee who can take on the role of an imaginary assignment initiator and is prepared to remain involved with the research/ graduation up until the final publication.

 

C Concept formation and transferability.

Concept_formation with regards to design-orientated thinking follows the course of de-scribing to accurate formulation in reference_words. Concepts are defined or receive a conditional ‘position’. Implicit, not commonly accepted assumptions such as the supposedly self-evident conditional and causal connections are explicitly made. Scale_falsification and overlapping_concepts are[r] avoided. What is stated as desirable, possible or probable is differentiated as such. That which can be expressed in an image, is not always verbally expressed. In this way an image, if required, is made accessible by means of an unambiguous legend or drawing code.

 

D Retrievability and Accumulating Capacity

The correct way in which to reach retrievability and accumulating_capacity within the ‘de Architectonische Interventie’ is a personal internet_site for each individual researcher with respect to the research/graduation and a site for the researcher studios as a whole.

 

Referring to other authors

Provisional literature_lists, equipped with a number of reference_words per title, from which it can be deduced that the proposal makes an input, uses, assesses or attempts to reject.

 

Making your own publication retrievable

An accurate, distinct and significant title for the studio and for the sub-researches within the studio, a determination of identity, not a solitary example but the placing within or beside an existing research, as well as a series of reference words, which reproduce the fascination, knowledge and the presentation of the researchers’ questions. Reference words or distinguishing features relative to the design in the drawings and sub-projects, allow them to be retrieved in the image archive by differently orientated researchers. A few of these reference words can be elaborated upon in an explanation, which reproduces the theme, the research question and the research approach.

 

E Methodical accountability and depth

Such accountability, of the way in which (using which method) one has arrived at a result, that someone else using the same method can (not: will) arrive at a similar outcome.

To which extent is the research aim-orientated or means-orientated, empirically orientated or orientated towards the development of means of design? In the first case the starting points must contain a problem_proposition and an objective_proposition. An hypothesis and a research method must be specified. A collective starting point for means orientated research can be perceived as follows; that a location or a category of locations can become more meaningful using the design - for whatever purpose - than the current interpretation. The hypothesis of means-orientated research is always ‘There are means of design for that purpose’, which must be proven by the design.

The depth of means-orientated research can be proven with at least two criteria of each drawing, whereby they can be compared and their differences or transformation can be evaluated and an explanation of the manner in which (method used) can be compared.

This explanation can concentrate on the framework, the research field to which the comparison is reduced (for example a building physics, history and functionality comparison). This can also be used in order to specify which internal or external research_programmes will be linked to.

 

F Ability to be criticised and daring

Ability_to_be_criticised (ability to be refuted) offers others the opportunity to selectively make progress by building upon technical scientifical learning and knowledge (accumulation) obtained through research. Statements are only of a scientific interest when they are bold and do not solely use risk-free citations, self-evident aspects or even clichés, on the contrary, statements must question these. This daring must not only be apparent in the project design but in particular during execution.

 

Ability to be criticised can be shown from a readiness and initiative to, store the results in their consecutive phases, to publish them in a refutable manner, and in this way open them to criticism in all phases of the research (as much the faculty programmed research as the thesis), even though these phases are unripe. Drawings and arguments must not conceal their weaknesses.

 

G Convergence and limitations

 

·         A proposal for the nature of the end_product.

·         A summation of the sub-projects.

·         Who is ultimately responsible, who takes part, how often do the meet, what do they organise, how do they divide the common tasks, how is a synergy created, which space is desired, which facilities?

·         How is it to be represented (on the website, in book form and in a conference)?

·         Convergent_titles for the sub-projects.

 

1.11    Tot besluit

De discussie over het al dan niet wetenschappelijk (kunnen) zijn van ontwerpen vormde een van de belangrijkste aanleidingen voor het tot stand brengen van dit boek. Het boek heeft een ambitieuze doelstelling: het faculteitsbreed in kaart brengen van de gehanteerde methodologie van onderzoek ten behoeve van (het) ontwerp(en) en de methodologie van ontwerponderzoek, typologisch onderzoek, onderzoekend ontwerp en ontwerpend onderzoek. Gelukkig hebben velen aan de oproep van de redactie gehoor gegeven en hun werk gepositioneerd tegen de achtergrond van het debat over wetenschapsbeoefening. Daarmee is dit boek uniek. Niet eerder hebben zóveel medewerkers van de Faculteit Bouwkunde vanuit zulke verschillende invalshoeken hun aanpak en visie vastgelegd in één boek. Programma, conceptontwikkeling, vormgeving en materialisatie, gebruik en beleving, esthetische kritiek en cultuurhistorische betekenis, al deze aspecten en nog vele andere worden vanuit een methodologische invalshoek aan de orde gesteld. Met de uitgave van deze eerste edititie hoopt de redactie dan ook een belangrijke stap voorwaarts te hebben gezet in de richting van een verwetenschappelijking van het ontwerpen. Nu vele visies en benaderingswijzen op schrift zijn gesteld, kan het echte debat beginnen.



[a] Deelname aan de DRS nieuwsgroep is mogelijk door een bericht  'subscribe drs' te mailen naar mailbase@mailbase.ac.uk

[b] De European Association for Architectural Education (EAAE) is een internationale vereniging van Europese  onderwijsinstellingen op het gebied van architectuur. Doel is het uitwisselen van ideeën en resultaten met betrekking tot architectuuronderwijs en onderzoek. Ten behoeve van de EAAE conferentie over Doctorates in Design + Architecture is een conferencebook ('Book of abstracts') gepubliceerd. De proceedings bestaan uit twee boeken, geredigeerd door Theo van der Voordt en Herman van Wegen: Vol.1, State of the art. Vol. 2, Results and Reflections. Faculteit Bouwkunde, TU Delft.

[c] Kuypers, G. (1982), ABC van een onderzoeksopzet. Coetincho, Muiderberg.

[d] Zie Peter Kroes (1996) Ideaalbelden van wetenschap, een inleiding tot de wetenschapsfilosofie (Amsterdam, Meppel)  Boom.

[e] Goed toegankelijke methodologieboeken zijn onder meer die van Baarda, D.B. en M.P.M. de Goede (1991), Basisboek methoden en technieken. Baarda, D.B., M.P.M. de Goede en A.G. van der Meer-Midelburg (1996), Open interviewen.  Baarda, D.B., M.P.M. de Goede en J. Teunissen (1995), Kwalitatief onderzoek. Stenfert Kroese, Leiden. Iets ouder maar met wat meer voorbeelden op bouwkundig gebied is het boek van Korteweg, P.J. en J. van Weesep (1983), Ruimtelijk Onderzoek. Unieboek BV. De wereld in perspektief, Bussum. Specifiek voor bouwkundigen is het boek van Zeisel, J. (1981), Inquiry by design. Tools for environment-behavior research. Cambridge University Press. Voor een systematische aanpak van (formele) plananalyses, zie bijvoorbeeld R.H. Clark en M. Pause (1985) Precedents in architecture (New York) Van Nostrand Reinhold

[f] Popper, Karl  R. (1963) Conjectures and refutations (London) Routledge and Kagan Paul
Gedeeltelijk vertaald in: Popper, Karl R. (1978) De groei van kennis (Meppel, Amsterdam) Boom

[g] Kuhn, Thomas S. (1962) The structure of Scientific Revolutions (Chicago) The University of Chicago Press
 Nederlandse editie Kuhn, Thomas S. (1976) De structuur van wetenschappelijke revoluties (Meppel) Boom

[h] Lynch, Kevin (1960) The image of the city (Cambridge, Massachusets) Technology press and Harvard University Press.

[i] Werkgroep Beoordelingscriteria Ontwerpdisciplines (december, 1999) Advies van de Werkgroep Beoordelingscriteria Technische Universiteit Delft.

[j] Het begrip modaliteit heeft in de filosofie (Aristoteles, Kant), logica (modale logica) en taalkunde (hulpwerkwoorden van modaliteit) een welomschreven functie om het verschil tussen waar(shijnlijk)heid, mogelijkheid of wenselijkheid aan te duiden. Zie ook het hoofdstuk over logica.

[k] Bij een middelgericht onderzoek worden eerst ontwerpoplossingen gegenereerd om vervolgens te bestuderen welke doelen daarmee gediend kunnen zijn (bijvoorbeeld ‘ontwerpen als verleidingskunst’).

[l] Bestuurscommissie Ontwerpers- en korte Onderzoeksopleidingen BCO (1994) Op weg naar promotie op proefontwerp (Eindhoven) Technische Universiteit Eindhoven,

[m] Cultuur is hier gedefinieerd als de verzameling onuitgesproken vooronderstellingen bij communicatie, bijvoorbeeld de betekenis van legenda-eenheden in de tekening.

[n] Bijvoorbeeld een montage met programmatisch gelijkwaardige componenten uit bekende plannen.

[o] Deze term is gekozen omdat elke effectanalyse de vorm van een volzin heeft met met onderwerp (de ontwerpingreep waarvan de werking uitgaat), werkwoord (werking) en lijdend voorwerp (het object dat de werking ondergaat). Zie verder het hoofdstuk over verbale modellen.

[p] See publications of the Architectonische Interventie.

[q] The use of underscores in this book is explained on page Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd..

[r] http://iaai.bk.tudelft.nl