Bijeenkomst expertmeeting VROMraad ICT en
milieu op 3 oktober
bijdrage Prof.dr.ir. Taeke M. de Jong, Bouwkunde TUDelft
A. ICT-TOEPASSINGEN EN DE
EFFICIENCY VAN PRODUCTIEPROCESSEN
- De
vraagstelling ‘Wat kan ICT voor de maatschappij betekenen’ lijkt op de algemene
vraag ‘Wat kunnen hersenen voor de maatschappij betekenen’.
- Wat
ICT voor de creativiteit kan betekenen is principieel onvoorspelbaar. Als
men dat zou kunnen voorspellen, zou het immers niet meer om creativiteit
gaan. De voorspeller zou over alle creativiteit van de wereld moeten
beschikken. Wat overblijft is de voorspelbare versnelling van alle
nu reeds bekende denk-, administratie- en communicatieprocessen.
- Het
belangrijkste economische effect daarvan is het wegvallen van
marktimperfecties. De economie zal steeds meer het theoretische
economische concurrentiemodel volgen. Een belangrijke variabele daarin is
de omloopsnelheid van het geld. In dat opzicht wordt de toekomst
voorspelbaarder, eenvoudiger. De opvatting dat de wereld met de informaticarevolutie
complexer wordt, geeft slechts aan, dat wij de bestaande complexiteit met
ontelbare tot nu toe geïsoleerde ontwikkelingen nooit hebben overzien. De
televisie heeft reeds een belangrijke normconformerende en
cultuur-egaliserende functie gehad, waardoor het menselijk gedrag
voorspelbaarder is geworden.
- Een
belangrijk persoonlijk effect is, dat de aanvankelijke idee dat ICT tijd
spaart na enige tijd geen hout snijdt. Dit tijdsparend effect wordt door
een toenemend aantal mensen bereikt, zodat in de concurrentie slechts de
productnorm hoger komt te liggen. De geïnvesteerde tijd blijft
uiteindelijk gelijk aan wat men binnen een cultuur acceptabel acht. De
voorlopers winnen, voor zover zij althans niet over de kop gaan door
aanvangsinvesteringen en -vertragingen.
- Een
belangrijk effect voor het beleidsterrein van het milieu is, dat
monitoring en effectanalyse een
nieuwe impuls krijgen. Er kunnen meer varianten worden doorgerekend. De
normering kan meer gebiedsgericht vormgegeven worden zodat locale ecologische
potenties beter tot hun recht komen.
- Afwenteling
van milieu-effecten van productie-onderdelen op landen met minder
milieu-eisen wordt gemakkelijker. Productlevenscyclus, product-innovatie,
en wereldwijd gespreide productie kunnen nu gesynchroniseerd worden.
- De
grootste milieu-innovatie komt voort uit de al 20 jaar in ontwikkeling
zijnde patroonherkenning. Zodra daarmee de gecentraliseerde scheiding van
verschillende soorten afval gerobotiseerd kan worden, is de sluiting van
tal van stofkringlopen een feit. In thermodynamische termen is daarmee
Maxwells daemon uitgevonden. De hogere energiekosten worden door de andere
halfgeleider-revolutie (photovoltaïsche zonne-energie) milieutechnisch
verwaarloosbaar. De vraag is alleen wanneer.
- Een
belangrijk effect voor het beleidsterrein van de Ruimtelijke Ordening is,
dat synchronisatie en coördinatie van activiteiten verbetert. Dit maakt
nieuwe functiecombinaties en -veranderingen op het niveau van het gebouw,
het gebouwencomplex, het ensemble, de buurt, de wijk, het stadsdeel, de
agglomeratie en de regio mogelijk. Dit kan leiden tot ruimtebesparing en
hergebruik. Anderzijds kunnen vormen van functiescheiding (zoals
afwenteling) mogelijk worden die ruimte kosten, maar tijd sparen.
- Het
is onmogelijk voor alle schaalniveaus tegelijk conclusies te trekken.
Integratie op een bepaald schaalniveau (bijvoorbeeld Europees, 1000km
straal) betekent tegelijkertijd desintegratie op een ander schaalniveau
(bijvoorbeeld nationaal, 300km straal). Desintegratie op een bepaald
schaalniveau (bijvoorbeeld nationaal) kan integratie op een ander
schaalniveau betekenen (bijvoorbeeld regionaal, 30km straal). Zulke
schaalverschuivingen zijn al denkbaar bij een factor 3 lineair
schaalniveauverschil (in oppervlakte een factor 10). De CPB-scenario’s
waarvan de KPMG-scenario’s Nederland Digitaal zijn afgeleid, gaan uit van
dominantie van resp. (super)regionale integratie, Europese integratie of
mondiale integratie. Er zijn echter tussen de zandkorrel en de aarde
lineair 7 decimalen en dus met de factor 3 tenminste 15 begripswisselingen
mogelijk. Men kan dus niet van toenemende integratie in het algemeen
spreken.
B. DE GEVOLGEN VAN ICT OP DE
STUURBAARHEID VAN DE SAMENLEVING
- Het
begrip stuurbaarheid van de samenleving is schaalgevoelig. Op het niveau
van het gebouw is de samenleving maakbaar en stuurbaar, op het niveau van
de aarde als geheel niet. Omgekeerd is de bevolking van de aarde redelijk
voorspelbaar, maar op het niveau van het huishouden niet, zolang men in de
keuzevrijheid van mensen gelooft. Ook hier zijn algemene schaalloze
uitspraken misleidend. Begripswisseling tussen doel en middelen is
bijvoorbeeld schaalgevoelig: een nationale subsidie is een middel tot een
nationaal doel, maar kan voor een gemeente een doel zijn om gemeentelijke
middelen te verwerven.
- Stuurmanschap
reageert op (al of niet impliciete) voorspellingen binnen technische
mogelijkheden. Hierbij zijn 3 modaliteiten (wenselijk, waarschijnlijk en
mogelijk) aan de orde (zie bijlage Modaliteiten). Stuurt men op bedoelde
effecten op nationaal niveau, dan kunnen onbedoelde effecten op andere
niveaus resulteren. ICT heeft op alle drie grote effecten: de empirische
voorspelbaarheid (monitoring) en de technische mogelijkheden worden groter
en consensus kan sneller en beter worden bereikt (‘digitaal poldermodel’,
zie ook Het Metropolitane Debat).
- Effecten
zijn context- en perspectief-afhankelijk. Het begrip context is
schaalgevoelig. Er zijn evenveel contexten als locaties x schaalniveaus x
aspecten (ruimtelijke, ecologische, technische, economische, culturele en
bestuurlijke aspecten). Binnen elke context kan men verschillende
perspectieven onderscheiden. Het begrip perspectief is afhankelijk van de
tijdhorizon.
CONTEXT
|
PERSPECTIEF
|
|
|
- ICT
maakt een betere (schaal- en effectgelede) effectanalyse van
beleidsmaatregelen mogelijk als zij in een schaalgeleed context- en
perspectiefschema met beleidshorizon in de tijd worden geplaatst
(opmerking Van de Linde). Daarmee kan de stuursnelheid die van de
productlevenscycli bijhouden of zelfs daarop vooruitlopen.
- Het
door Reijnders aangehaalde onderzoek van f300,- energiebesparing op een
reeds relatief energiezuinig produkt heeft enorme beleidskonsekwenties.
Als de alternatieve besteding van de overgebleven f300,- per gulden
(bijvoorbeeld voor de aanschaf van een auto of vakantie nemen) meer
energie kost dan het produkt waarop bespaard wordt, is deze
enegiebesparing op kleine schaal contraproduktief. Het betreft
waarschijnlijk een schaalwisseling in de redenering. Het weerlegt de te algemene
beleidsvooronderstelling ‘Alle kleine beetjes helpen’. Het beleid moet dus
alleerst op de milieuaanslagen gericht zijn die het gemiddelde
energiegebruik per bespaarde produktgulden teboven gaan. Dit geldt
wellicht ook voor andere perspectiefrijke beleidsterreinen dan
energiebesparing, waarbij micro-economie en milieuzorg hand in hand gaan.
- Energie
is overigens op de termijn waarop wij ons over het milieu van volgende
generaties zorgen maken geen milieuprobleem meer en derhalve slechts
tijdelijk terrein voor milieubeleid. De zon straalt dagelijks 3000 maal
zoveel vermogen naar de aarde als door de hele mensheid aan energie wordt
verbruikt. De photovoltaïsche cel met een rendement van 15% is per
geïnstalleerde watt sinds 1975 in kostprijs van ca. $70 naar $4
teruggelopen, waarvan $2 volume-afhankelijk is. Nog een factor 4
prijsdaling, of de energie uit zon passeert het economisch rendement van
fossiele brandstoffen. Het betreft een technische vinding (ordelijk in
plakjes snijden van zand) van een soort die de afgelopen 200 jaar nooit
langer dan 10 jaar op zich heeft laten wachten, tenzij maatschappelijke
belangen zich daartegen verzetten. Hoewel de snel opéénvolgende octrooien
door de olie-industrie zijn opgekocht, is er thans buiten de
olie-industrie een claim op deze factor 4 binnen 5 jaar.
- Er
zijn slechts twee milieuproblemen: menselijke gezondheid (in samenhang met
voortijdige sterfte in de derde wereld) en mondiale biodiversiteit. Er
zijn samenhangen tussen gezondheid, biologische en culturele diversiteit.
Het milieubeleid dient zich tot bestrijding van de angstaanjagende
homogeniseringstendensen te beperken. Diversiteit is de risicodekking van
het leven in biologische én culturele zin. De daarmee gepaard gaande
problemen van extreem contextgevoelige effectanalyses zijn alleen met
toepassing van ICT verwerkbaar en tot sturing aan te wenden. Daarbij doemt
een nieuw bestuurlijk probleem op: de democratische controleerbaarheid van
onderzoeksuitkomsten. Dit klemt deste meer wanneer gebiedsgerichte normering
de schijn van rechtsongelijkheid wekt. Toch moet men in het oog houden dat
algemene normering strijdig kan zijn met biodiversiteit op verschillende
schaalniveaus.
BIJLAGE MODALITEITEN
De verzameling waarschijnlijke toekomsten is onderdeel van
een veel grotere verzameling mogelijke toekomsten. Men kan zich immers geen
waarschijnlijke toekomsten voorstellen als die niet mogelijk zijn, omgekeerd
wel. Waarschijnlijke toekomsten kan men in principe voorspellen omdat zij waarschijnlijk
zijn, maar hoe exploreren wij onze mogelijkheden voor zover die niet waarschijnlijk zijn? Die moet men ontwerpen. De verzameling wenselijke
toekomsten (zoals bijvoorbeeld op een bepaald schaalniveau samengevat in de
politieke partijprogramma’s en wetten) overlapt beide. Hiermee wordt en passant
een voorstelling gegeven van het verschil tussen doctorandussen, ingenieurs en
meesters en de begripsvorming van hun opleiding:
Dit domein van deels insluitende en overlappende soorten
toekomsten (modaliteiten) levert bij analyse 5 uitsluitende categorieën op:
1.
toekomsten die wij wel willen, maar volgens ieder technisch
inzicht onmogelijk zijn. Deze kunnen we beter vergeten.
2.
toekomsten die wij willen, die waarschijnlijk ook zullen
uitkomen en dus per definitie mogelijk zijn. Deze toekomsten vergen niet onze
eerste aandacht. Het is zeer wenselijk dat het morgen weer dag wordt, maar ook
zo waarschijnlijk, dat wij er geen adviesbureau voor hoeven in te schakelen om
ervoor te zorgen dat het morgen ook werkelijk weer dag wordt. Niettemin wordt
hier veel geld verdiend door wetenschappers die zo'n waarschijnlijke toekomst
als twijfelachtig weten voor te stellen.
3.
de mogelijke toekomsten voor zover die niet waarschijnlijk
zijn, maar wel wenselijk. Voor dit soort toekomsten moeten wij iets doen, het
is het domein van onze doelen.
4.
de waarschijnlijke en dus ook mogelijke toekomsten die wij
niet willen. Zij worden aan de orde gesteld door probleemsignalerend onderzoek
en vormen de aanleiding om de middelen te onderzoeken om uit het gebied van de
problemen in het gebied van de doelen te geraken.
5.
de mogelijke toekomsten die niet waarschijnlijk zijn en ook
(nog) door niemand gewenst worden tot zij door een ontwerper worden blootgelegd
en ter beoordeling aangeboden.
Het empirisch onderzoek beperkt zich tot de waarschijnlijke
toekomsten, het ontwerp strekt zich uit over de mogelijke toekomsten voor zover
die niet waarschijnlijk zijn. Men kan hierbij denken aan de mogelijkheden
buiten het 95-percentiel in de kansdichtheidsverdeling: de onwaarschijnlijke
mogelijkheden.